De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13
(1896)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWelbestede rijkdom
| |
IV.Honora Deum de tua substantia et de primitiis
frugum da Ei. Noli prohibere benefacere eum
qui potest; si vales et ipse benefac.
Eer God ook van uwe bezitting en geef Hem
van de eerstelingen uwer vruchten. Houd hem
niet tegen, die goed kan doen; is het u mogelijk,
doe zelf ook goed.
Proverb. 3.
Wat een mensch, zelfs bij gelukkig herstel, toch nog lang zich moet ontzien! Wat heer Alfred dat wachten moede werd! Want al communiceerde de vrome man elken Donderdag te huis ter eere van het allerheiligste Sacrament, het dreigde Pinksteren te worden, voordat hij, naar zijn vurigst zielsverlangen, weer met de geloovigen aan de Tafel des Heeren zou aanzitten. Maar met Pinksteren, zoo profeteerde de goedige grijsaard, gaat het zeker gebeuren; immers dan roepen wij in het Veni Creator Spiritus: Accende lumen sensibus,
Infunde amorem cordibus;
Infirma nostri corporis
Virtute firmans perpeti.
Elk zintuig voele uw heilgloed, Heer!
Uw warmte, Uw liefde in ons hart!
Want ligt ook 't lijf in krankheên neer,
't Wordt altoos door Uw kracht gehard!
En inderdaad, heer Alfreds profetie werd vervuld. Zonder hulp van ziekenzusters, waarvan er reeds eenige weken geen meer op Leeuwenhoef vertoefde, zonder hulp van stok of staf, verscheen op den eersten Pinkstermorgen de zilvergelokte edelman reeds in den vroegen morgen voor 's Heeren altaar, en viel hem de spijze des Heeren ten deel, die het harte het allerbeste voorbereidt op de werking des Heiligen Geestes. En nu aan het einde der H. Mis en der dankzegging geniet onze edelman de in zijne oogen niet geringe eer van persoonlijk dooiden herder der gemeente in de pastorie te worden geleid. Eerst toch, zoo zegt de pastoor, moet heer Alfred een bete broods nuttigen, voordat hij den wandeltocht naar Leeuwenhoef aanvaardt. Wij zeggen den wandeltocht, want heer Alfred bespaarde zijnen dienstbaren zooveel mogelijk het rijtuigvervoer op een feestdag als Pinksteren. En nu, aan dat ontbijt, waarbij de pastoor, die nog de Hoogmis zingen moest, persoonlijk in allen ootmoed en in ware evangelische broederliefde, zijnen gelijke in jaren wilde dienen, ontspon zich een gesprek, hetgeen de ontknooping brengt van hetgeen wij aan het einde van | |
[pagina 355]
| |
de eerste afdeeling van dit verhaal zeiden. Toen de eigenlijke spijziging was voltooid en de beide eerbiedwaardige mannen hier zoo hoogst gelukkig in Christus te zamen zaten, alsof een Paulus en Antonius van Egypte weer aan de waterbron vertoefden, nam heer Alfred het woord en zeide: ‘Heer pastoor, aan uwe parochie ontbreekt nog ééne zaak.’ ‘En die zaak is, heer Alfred?’ vroeg de pastoor. ‘Eene ziekenverpleging. Gij hebt een schoone kerk met pastorie, gij hebt een keurige katholieke school voor de jongens en een zusterschool voor de meisjes, maar het kleine Leeuwenhoef kan geen inrichting voor zieken bekostigen. Tijdens mijne ziekte moest de ziekenzuster zes uren reizen, om uit haar klooster tot mij te komen. U moest Monseigneur onzen bisschop om verlof vragen, hier een klooster van ziekenzusters te hebben, dat dienen kan uren in den omtrek. Zes, zeven dorpen, vooral het zoo arme Arensdiek, zouden er kostelijk mede gebaat zijn.’ Pastoor glimlacht eens. ‘Goede heer Alfred,’ zoo zegt hij, ‘Monseigneur is menschlievend genoeg om mijn verzoek in te willigen, maar wat zal ik Zijne Hoogwaardigheid antwoorden op de vraag: vanwaar moet het gebouw komen? En welke zieken kunnen iets bijdragen tot onderhoud der zusters?’ En nu glimlacht heer Alfred eens. ‘Goede pastoor,’ zoo zegt hij, ‘ik heb natuurlijk deze vraag uwerzijds voorzien. Deze heeft geen moeilijkheid. Uit onuitsprekelijken dank jegens God voor mijn herstel, wensch ik heel het kasteel met zijne inkomsten te vermaken aan de congregatie der ziekenzusters. Maar, er zijn lasten aan deze schenking. Nichtje Josina is reeds dezer dagen overste geworden in een der huizen. Zou zij naar Leeuwenhoef mogen komen, opdat in mijn laatste uur door haar mijne oogen worden gesloten? Ik kom wonen in het heerenhuis naast uwe kerk en laat Josina met hare zusters het kasteel, doch ik bespreek mijn sterfuur aldaar.’ Zekerheid omtrent dit verzoek vermocht de pastoor nog niet te geven, doch weldra kwam de beschikking der kerkelijke overheid, welke bepaalde, dat er zooveel mogelijk met 's heeren Alfreds wenschen zoude rekening worden gehouden. Ofschoon zoodoende freule Josina niet aanstonds en voor altoos als overste aan Leeuwenhoef konde gegeven worden, zoo geschiedde zulks toch later en wel dadelijk, toen heer Alfred de minste teekens van ouderdomverval begon te geven. De vrome man nam toen zijn in trek weer op Leeuwenhoef, en stierf na weinig tijds, zonder smart of ziektegeweld, een zoeten dood in de armen zijner Josina. Heel het verdere gedeelte van heer Alfreds fortuin, hetwelk nog meerdere tonnen gouds bedroeg, had de vrome bij testament aan verschillende kerkelijke inrichtingen vermaakt. Op zijne grafstede leest men het schoone woord van den H. Ambrosius, den kerkleeraar:
Probati Viri Genus Virtutum Prosapia.Ga naar voetnoot1) |