De gestopte kous.
Eene Amerikaansche trouwgeschiedenis.
Als redacteur van een te San Diego in Zuid-Californië verschijnend Duitsch dagblad - dus verhaalt een Duitsch journalist - moest ik mij langen tijd als berichtgever in de niet onaanzienlijke stad Los Angelos ophouden. Om mijn bescheiden reis- en verblijfgelden gaf ik er de voorkeur aan, gedurende mijn verblijf in geen duur hotel te logeeren, maar mij een privaat kwartier te huren.
Mijn huisbaas, die blijkbaar een welgesteld man was, oefende het beroep van tuinier uit, dat in die streek zeer winstgevend is; achter het huis lag een vrij groot park, waaraan groentenakkers en een boomgaard grensden.
Daar het bij de verhuring bepaald was, dat ik het avondmaal met de familie zou gebruiken, leerde ik na weinige uren ook de vrouw des huizes kennen, van wie ik mij, naar hetgeen ik reeds van de huishouding gezien had, een zeer gunstige voorstelling had gevormd. In mijn opvatting zou ik nier teleurgesteld worden, want toen mij mijn huisheer voor het begin van het avondeten zijn vrouwtje voorstelde, wist ik dat ik met geen excentrieke Amerikaansche te doen had. Een nette, eenvoudige huisjapon kleedde de nog jonge en zeer knappe vrouw heel goed; zij gaf mij op hartelijke wijze de hand en heette mij welkom in haar huiselijken kring, die buiten haar man, uit twee lieve, van gezondheid blozende vijf- en zesjarige knapen bestond.
Wat er opgediend werd, was uitstekend. Het onderhoud met de wel is waar eenvoudige, maar zeer beschaafde lieden was opgewekt, zoodat het me leed deed, na een paar uren mij op mijn kamer te moeten terugtrekken, om mij met mijn correspondentie onledig te houden.
Den anderen dag leidde mij de huisheer door alle vertrekken van het gebouw, hoofdzakelijk wel met het doel om mij te laten zien op welke keurige wijze zijn Vrouw haar gebied in orde hield.
Bij deze gelegenheid kwamen wij ook in de pronkkamer van het huis, welker inrichting van degelijken smaak getuigde. Terwijl ik de schoone schilderijen bezichtigde, welke de wanden versierden, viel mijn oog plotseling op een decoratievoorwerp, dat minstens eigenaardig genoemd verdiende te worden. In een zwaar vergulde lijst hing, om zoo te zeggen de eereplaats aan den muur innemende, onder glas, een heldere, maar zeer bestopte vrouwekous. Zulk een kamersieraad was mij nieuw, en ik dacht bij me zelf, dat er wel een geschiedenis aan verbonden zou zijn. Ten slotte moest mijn begeleider de vragende blikken verstaan hebben, welke ik hem met een daarmee overeenstemmende handbeweging toewierp.
‘Gij wilt weten,’ zei hij lachend, ‘wat deze gestopte kous hier te maken heeft? Uw natuurlijke nieuwsgierigheid zal bevredigd worden. Was deze kous er niet, dan behoorde ik tegenwoordig niet tot de gelukkigste echtgenooten van den aardbol. Dit laat ik mijn overigens niet lange vertelling voorafgaan, om de eereplaats te motiveeren, welke ik haar in mijn huis heb ingeruimd. Ik ben nu vijftien jaar in Amerika en had het reeds in het derde van dezen tijd, wijl ik met eenig kapitaal hierheen gekomen was, tot een tamelijken welstand gebracht die bij mij den wensch levendig maakte, te trouwen. Ik wou echter geen Amerikaansche met hare excentrieke ideeën van vrouwenrechten, evenmin een van die vele Duitsche meisjes, wier zucht tot naäping ze vaak nog opgeblazener doet voorkomen, dan hare hier zijnde leermeesteressen.
Wat ik zocht was een echte, onvervalschte huisvrouw, die het niet beneden hare waardigheid achtte, een huishouden naar aloude zeden waar te nemen, waartoe ik natuurlijk ook het kousenstoppen rekende. Zooals u bekend zal zijn, is het in deze gezegende republiek niet gebruikelijk, dat de vrouwen zich met het stoppen van kousen afgeven; zulk een reparatie houdt men hier eenvoudig voor overbodig; de gekochte kous wordt door hoog en laag zoo lang gedragen, tot ze, vol gaten, haar doel, den voet als bekleeding te dienen, niet meer kan vervullen; dan werpt men ze eenvoudig als onbruikbaar weg. Deze wijze van doen kan als kenteeken van de manier van huishouden hier in Amerika gelden. Mij heeft dat altijd geërgerd. Een vrouw, in zulke grondbeginselen opgevoed en die ook huldigend, had ik onder geen omstandigheden om mij heen willen hebben.
Ik besloot derhalve een wel wat zonderlinge bruidschouw te ondernemen. Andere trouwlustigen gaan eerst de aanstaande zien; ik week van den regel af, en wou eerst weten wat ze deed en uitvoerde, eer ik ze persoonlijk kende. Om dit te bereiken, had ik mij den volgenden weg voorgeschreven, waarvan ik niet zou afwijken. Ik zocht de huizen te ontdekken, waarin Duitsche familiën met huwbare dochters woonden, en was dit geschied, dan trachtte ik te ontdekken, wanneer er wasch- en droogdag gehouden werd. Was mij dit bekend geworden, dan ging ik, onder het een of ander voorwendsel, het bedoelde huis binnen en de plaats op, waar de wasch was opgehangen. Daar zag ik alleen naar de kousenkraam om; vond ik alles met de gebruikelijke gaten, dan trok ik mij eenvoudig terug; terwijl een gestopte kous reden zou gegeven hebben met de stopster, als zij vrij, huwbaar en trouwlustig was, in nadere betrekking te treden.
Het onderzoek naar de gestopte kous duurde in Los Angelos alleen bijna zes weken; het resultaat was mij ongunstig en bezorgde mij geen bruid. Wel vond ik op een plaats gestopte kousen, maar toen ik naar de ijverige hand informeerde, hoorde ik tot mijn leedwezen, dat ze die was van een matrone van meer dan zeventig jaar, die geen plan had in het huwelijksbootje te stappen.
Het kousenonderzoek zette ik nu in andere grootere en kleinere plaatsen voort, van welke ik slechts Santa Barbara, San Bernardino, Colton, San Gabriël en Annaheim noemen wil. In de eerstgenoemde plaatsen zonder gevolg begonnen, vond het in de meest door Duitschers bewoonde kolonie Annaheim zijn einde.
Ik had in een hotel aldaar mijn kwartier opgeslagen en hield den volgenden morgen inspectie. Terwijl ik langs de straat slenterde, bemerkte ik op een ruim grasveld, dat aan een nederig huisje grensde, verscheidene vrouwelijke personen, die groote manden met waschgoed droegen en zich gereed maakten het op te hangen. Deze behandeling moest ik natuurlijk gaan zien, te meer, omdat een der waschvrouwen mijn oogen op buitengewone wijze op zich wist te vestigen. Zij was jong, lief en vlijtig, drie eigenschappen die niet nalieten indruk op mij te maken.