balde heimelijk de kleine vuistjes in jaloerschen, onverzoenlijken wrok tegen het doode instrument, dat haar uit haars vaders hart verdrongen en den glimlach van haar moeders gezicht weggenomen had.
Maar juffrouw Bruin verkreeg meer en meer sterkte in den strijd met het leven. Hare gangen naar het sombere gebouw werden allengs zeldzamer. Sedert Rika haar examen als onderwijzeres met goed gevolg doorstaan had en op eene school werkzaam was, hielden zij geheel op. Een bescheiden welstand bracht behaaglijkheid in de kleine huishouding, totdat dezen winter de moeder in een zware en langdurige ziekte viel. Nooit had Rika gedacht, dat medicijnen en geneeskundige behandeling zoo duur waren, dat de kleine porties ziekenkost, waarvan de arme lijderes nog niet de helft gebruiken kon, zulke diepe gaten in haar bescheiden spaarpotje zouden maken.
Eindelijk vatte zij een moedig besluit. Zij nam het dozijn zilveren lepels, dat hare moeder nog voor haar uitzet gered had, pakte ze netjes in en stapte er mee den lang gemeden weg op naar de bank van leening.
Het viel haar bitter hard. Gelijk vroeger voelde zij ook nu zich beklemd bij het binnentreden van dit magazijn, dat van alle winkels der stad de grootste verscheidenheid in goederen vertoonde. De verschillende panden in de afzonderlijke vakken schenen haar onder hun dikke stoflaag heel eigenaardig treurige gezichten te zetten, als oude bekenden, die zij vroeger in vriendelijker omgeving gezien had. En werkelijk ontmoette zij hier ook bekenden. Dat had zij niet verwacht, het bracht haar van de wijs.
Hier de goede juffrouw Lena, de onderwijzersweduwe, die een stuk kleeren in hare handen om en om wendde, misschien wel van haar overleden dochter; waarschijnlijk viel het haar moeilijk, daarvan te scheiden. En ginds vrouw Beem, de oude waschvrouw van de derde verdieping; maar die stopte vergenoegd de bonte pronkkopjes van haar latafel weer in haar hengelmandje. Zeker had haar zoon uit Amerika haar een onverwachten onderstand gestuurd. Rika verheugde zich in stilte met de brave vrouw, die zich tijdens de ziekte van haar moeder bijzonder hulpvaardig en liefderijk getoond had. Ook nu deed ze of zij de juffrouw van de eerste verdieping niet zag. Ja, zij was fijngevoelig, dat eenvoudige mensch; zij kon wel zwijgen.
Maar pijnlijk viel het Rika, dat zij ook Henk Remmers, den brutalen straatjongen, hier moest aantreffen. Nu zou zeker de heele buurt het weten, dat juffrouw Bruin naar den lommerd geweest was. In Godsnaam! wat ging het den menschen aan? Als zij maar aan hare verplichtingen voldeed. En dapper schoof zij haar pandje naar den schranderen schatter met het fluweelen mutsje op, denzelfden die hare moeder ook zoo dikwijls geholpen had; zij streek het geld op en wendde zich naar den uitgang.
Daar rolde opeens een blinkend instrument naast haar over de tafel. Het gezicht van dat ding gaf haar als een steek in het hart. 't Was haar vijand! De verwoester van het geluk harer jeugd! - Wie kwam dat in den lommerd brengen? - Haastig wendde zij zich om en zij scheen te duizelen: achter haar stond haar vader.
Maar ook nu herkende hij haar niet, hij zag ze niet eens. Zijne oogen hingen onafgewend aan den levenloozen kwelduivel, waaraan hij vrouw en kind had ten offer gebracht en dien hij nu weggaf, verpandde voor enkele franken.
Bevend was Rika achteruitgedeinsd. Zij nam hem schuchter op en sloeg toen bedremmeld de oogen neer. Ja, dat was zijn hoogmoedig gezicht, zijn zelfbewust voorkomen. Maar de jas, die hij met zooveel waardigheid droeg, was even afgesleten als haar eigen japonnetje; zijne wangen stonden hol, de glans van zijne oogen was verdoofd. Wat al strijd, wat al teleurstellingen en ontberingen moest hij doorstaan hebben, eer hij zich op die wijze van zijn grootsten schat, de hoop van zijn leven scheidde!
Een vloed van gedachten en gevoelens golfde in de borst van de verlaten dochter, verstikte haar bijna en beklemde haren voet midden in het gewoel der gaanden en komenden. Het was haar vader. De oude kinderlijke teerheid welde weer op in haar hart bij het gezicht van zijne grijze haren. Hij had nu dat leelijke ding weggedaan, den vijand, die scheidend tusschen hem en de zijnen stond. Keerde hij door die daad niet als het ware tot de zijnen terug?
In haar kamertje thuis zat zijne eenzame vrouw, die hem had liefgehad, van wier gezicht de glimlach verdwenen was, toen hij was heengegaan. Zou zijn terugkeer niet krachtiger bijdragen om haar gezond te maken dan al de dure drankjes uit de apotheek? Als zij hem eens mee naar huis bracht? Nu op het oogenblik? - Als zij eens op hem toetrad en hem aansprak, bij voorbeeld zoo: ‘Vader we hebben niets op de wereld dan elkander; wij niet, en u nu ook niet meer. Laat ons dan bij elkander blijven. Het kostbaarste op de wereld zijn toch harten, die elkaar liefhebben.’
Ja, dat wil zij doen! Zij heeft er het recht toe, het is haar plicht. Als zij de twee, die bij elkander hooren, weer tot elkaar gebracht heeft, als haar moeder niet langer eenzaam is, dan kan het haar nog mogelijk worden, de zorg voor altijd van de twee beminde menschen verwijderd te houden. Er is haar eene betrekking aangeboden aan gene zijde van den oceaan, eene goede winstgevende betrekking, welker opbrengst haar in staat zal stellen hare nieuw vereenigden ouders een onbezorgden levensavond te verschaffen.
Met kloppend hart, met vochtig glanzende oogen staat zij aarzelend voor de deur. ‘Vader,’ zal zij zeggen, ‘lieve vader, kom mee naar huis.’
En de man met de voren van bittere ontgoocheling in het te vroeg verouderd gelaat zal de bede van zijn kind niet kunnen weerstaan.