Prins Albrecht van België
Heeft de jonge prins Albrecht, Belgiës vermoedelijke troonopvolger, over eenige dagen het hart van alle rechtgeaarde Vlamingen gewonnen door in de Koninklijke Vlaamsche Academie in hunne taal het woord te voeren, die hulde aan ons geliefd Nederlandsch geeft hem recht op de waardeering van den ganschen Nederlandschen stam.
Niet zonder belangstelling dus zullen al onze lezers, zoo in Noord- als in Zuid-Nederland, de beeltenis beschouwen van den jeugdigen prins, aan wien wij allen ons door gelijkheid van taal verwant gevoelen.
Gelijk men weet, is prins Albrecht, de tweede zoon van 's konings broeder, den graaf van Vlaanderen, sedert het vroegtijdig afsterven van diens oudsten zoon Boudewijn, de vermoedelijke troonopvolger.
Den 8n April 1875 te Brussel geboren, genoot hij onder het waakzaam oog van zijn wijzen vader en zijne deugdzame moeder eene alleszins vorstelijke opvoeding.
Door de natuur met de uitstekendste gaven bedeeld, door verstandige ouders in de streng ste grondbeginselen grootgebracht, door de bekwaamste leeraren onderwezen, kreeg prins Albrecht de hoedanigheden van karakter, hart en geest, zijner hooge bestemming waardig. In zijne kinderjaren was hij vroolijk van aard en nog is hij steeds zeer opgeruimd, zelfs een weinig snaaksch, vol schrandere geestigheid.
Den 16n December 1890 trad hij in de krijgsschool en verwierf er de algemeene achting en genegenheid door zijn aan gename inborst en echt vorstelijke begaafdheden. Voor allen was hij een toonbeeld van tucht en vlijt, en reeds twee jaar later werd hij onder-luitenant bij het regiment der grenadiers en den 26n December 1894 luitenant.
Sedert, als kende hij geen rusten, werkt en studeert prins Albrecht nog ijveriger dan ooit.
Gelijk wij reeds zeiden, is hij de lieveling der Vlamingen, die in hem den ‘Vlaamschen Prins’ mochten terugvinden, welken zij in prins Boudewijn verloren. Onvergetelijk is hun dan ook het oogenblik, toen hij bij de viering van het tienjarig bestaan der Vlaamsche Academie, zijn opgetogen hoorders door eene redevoering in zuiver Nederlandsch verraste.
‘Met eene groote vreugde,’ zoo sprak hij, ‘heb ik deze plechtige zitting der Koninklijke Vlaamsche Academie bijgewoond.
Heden dat het geleerd en letterkundig genootschap zijn tienjarig bestaan viert, mag men met fierheid achteruitzien op de lofwaardige en verdienstelijke baan, die het tot hiertoe doorloopen heeft.
Van de werkzaamheden uwer leden getuigen de belangrijke verslagen uwer zittingen; van den weldoenden invloed door u op taal- en letterkunde geoefend is de steeds toenemende bloei der Vlaamsche letteren een genoegzaam bewijs.
prins albrecht, de vermoedelijke troonopvolger van belgie.
(Photographie Günther, rue Neuve 33 te Brussel.
Zeker zal ik de tolk uwer eenstemmige gevoelens zijn, wanneer ik aan de heeren Gailliard, Claeys en Alberdingk Thijm, mijne bijzondere achting uitdruk ter gelegenheid der geleerde en verhevene redevoeringen, die zij in deze zitting voorgedragen hebben.
Mijne gelukwenschen ook aan de vlijtige schrijvers, die heden van u de welverdiende belooning van een beminden arbeid hebben ontvangen.
Gij hebt allen, mijne heeren, aan dit edele doel medegewerkt om de taal van onzen Vlaamschen stam in eer te houden en, dit doende, draagt gij tot het gezag en tot den luister van ons dierbaar vaderland bij.
Het verledene der Vlaamsche academie, dat ons zooeven door den heer bestuurder is voorgesteld geworden, waarborgt hare toekomst.
Onder hare hooge bescherming, en met de hoede onzer instellingen, die de vrijheid der talen, zonder voorrecht en zonder verdrukking verklaard hebben, zullen de Nederlandsche letteren bij ons niet ophouden te glanzen en te gedijen.
Het Vlaamsche land dat ten allen tijde aan wetenschappen en kunst eene zoo talrijke en roemrijke schaar van verdienstelijke mannen heeft geleverd, zal de vaan der beschaving en der edele geestgewrochten altijd hoog en ongeschonden dragen.
Onder uwe leiding zal het noch aan moed, noch aan gematigdheid ontbreken.
De Vlamingen van heden zijn waardig hunner voorouders, die een onzer dichters, van wien wij eerlang het standbeeld in Vlaanderen zullen zien oprijzen, in onsterfelijke woorden aldus heeft afgeschilderd:
Zij wilden wat was recht en wonnen wat zij wilden!’
Daverende toejuichingen begroetten deze rede en de kreten ‘leve prins Albrecht’ schenen niet te willen ophouden.
Toen de toejuichingen ten einde waren, nam de heer Gaillard weer het woord en sprak:
‘Gij hoort, monseigneur, met welke levendige toejuichingen, met welke vreugdekreten de rede door uwe koninklijke hoogheid uitgesproken, is begroet geworden. Meer dan ooit zijn dus heden de banden toegehaald tusschen u, monseigneur, den vermoedelijken troonopvolger van België, en het trouwe Vlaamsche volk.
Wanneer ook morgen uwe woorden, door de pers, geheel het land door zullen bekend gemaakt zijn, zal het vreugdegeroep van zooeven in de harten van allen weerklank vinden.
Ook zullen alle Vlamingen - uwe trouwe Vlamingen - uwe koninklijke hoogheid met ons uit volle borst toeroepen: Leve de koning! leve de koningin! leve de koninklijke familie! en tot driemaal toe: Leve, leve, leve prins Albrecht!’
Onder de warmste toejuichingen, verliet de prins met zijn gevolg de zaal en daarna de stad Gent, tot aan de statie begeleid door eene jubelende menigte, die hem dank bracht voor zijn openlijke, vorstelijke hulde aan hare geliefde moedertaal.
De groote beteekenis van zijn optreden werd door Dr. Claeys gehuldigd in een bezield gedicht, eindigende met de woorden:
Ons Kroonprins! Belgie's hoop in lentebloei van dagen!
Laat ook ons Vlaamsche hulde u danken voor uw daad.
Het woord dat, van uw lippen weggedragen,
Straks door het luistrend Vlaandren gaat,
Geseind naar elke gouw, zal geestdrift ongemeten
Verwekken onder 't volk, bij duizend zegekreten:
Heil! heil! Ons Vorstenhuis stemt met den Vlaming mee!
In Artevelde's oude steê,
Waar Willems, Ledeganck, Van Duyse, Snellaert streden.
Heeft Jonkvorst Albrecht ons zijn Vlaamsch geloof beleden.