Legende van den heiligen Joannes, Apostel en Evangelist.
(27 December.)
‘Die jongling, Broeder, is mij lief,
'k Vertrouw uw zorg zijn lot,
Maar eisch, indien ik wederkeer,
Zijn ziel ook van uw handen weêr.
Bezweer 't verbond voor God.’-
Zóó klonk in de eerste Christeneeuw
Des Liefde-Apostels taal,
Die in zijn heilge zielendrift
Eén doel beoogde in woord en schrift:
De Bisschop zweert. Joannes gaat.
Des jonglings hart staat pal.
De storm steekt op, de hartstocht wekt,
De drift ontgloeit, het voorbeeld trekt:
De jongling komt ten val.
Joannes keert. - Zijn oog waart rond.
‘Waar’ - spreekt hij - ‘is mijn zoon?’
De Bisschop werpt zich aan zijn voet
En antwoordt in een tranenvloed:
‘Gevallen is zijn kroon.’ -
‘Hij stierf, de lievling van mijn hart?
Hij stierf den dood der ziel?
Wee uwer dat ge uw eeden schondt.
Wee mijner, dat voor ons verbond
Maar spreek: waar toeft die dierbre zoon?
Ik moet zijn redder zijn.’ -
‘Zijn eerste val bracht andre voort.
Hij vluchtte en stilt in roof en moord
De bittre wroegingspijn.’
En ijlings snelt Joannes heen
En dwaalt door vlakte en bosch. -
‘Sta, grijze’, klinkt het eensklaps luid.
Daar schiet een bende 't schuiloord uit
En stormt op 't offer los.
‘Voert’ - spreekt Joannes onversaagd
‘Mij naar uw hoofdman heen!’ -
Men ging; - de jongling kwam en vond
Den grijsaard, die in boeien stond.
Hij sidderde en verdween.
‘Om Jesus' wil, mijn dierbaar kind,
Neen! vlucht uw vader niet;
Uw vader smeekt, ach! hoor zijn stem.
Hij snelt tot u in naam van Hem,
Die rouw vergifnis biedt.
Verstoot de redding niet der ziel,
Maar verder vlucht de moord naar heen;
Joannes scheurt zijn boei vaneen
En ijlt den vluchtling na.
‘Ik zelf, mijn kind, sta borg voor u
Bij Christus, onzen Heer;
Bij Hem is balsem voor uw smart,
Zijn liefde wacht, keer tot zijn Hart,
Keer in mijn armen weêr.’
De jongling staat, Joannes naakt,
De liefde wint haar pleit.
Nu vallen ze op de knieën neêr
En 't loflied rijst: ‘Aan God zij de eer
Joannes voert zijn lievling meê,
Hergeeft hij hem het blanke kleed
Der ziel en stilt zijn harteleed
Door 't zoet van Christus' Kruis. -
Wat zette den Apostel wel
O! aan de Goddelijke Borst
Was in zijn hart die sterke dorst
Naar 't zielenheil ontstaan.
Schenk ons, O! Jesus, ook dien dorst,
Uw kracht streve ons ter zij,
Opdat het eens in 't oordeel heet:
‘Wat ge aan den minste dezer deedt
Dat alles deedt ge aan Mij.’ -
|
|