Op handel uit.
Eene Amerikaansche geschiedenis.
‘Dat gaat mijn verstand te boven!’ riep mevrouw Catlin opgewonden uit, ‘nu ben ik er nieuwsgierig naar, wat er verder nog gebeuren zal. De vorige week een aardbeving, verleden Woensdag een maansverduistering, en nu gaat me waarachtig Mary Renard met een wagen vol manden langs de deuren venten, of ze een man was!’
Een oogenblik later hield de wagen, die de brave vrouw in zoo groote verbazing gebracht had, voor haar deur stil. Van boven den wagen klonk de heldere stem van een jong meisje:
‘Wil u een waschmand van me koopen, mevrouw Catlin?’
‘Een waschmand!’ herhaalde deze, nog altijd niet van haar verwondering bekomen, ‘die heb ik juist al lang noodig. Hebt ge goede stevige?’
Voor alle antwoord reikte het jonge meisje een mand over, sprong daarna zelf van den wagen af, en nu ontspon zich een levendig gesprek.
‘Begint gij een zaak, juffrouw Mary?’ vroeg mevrouw Catlin, die haar nieuwsgierigheid niet langer kon bedwingen.
‘Ik probeer eens hoe mij het venten afgaat,’ luidde het antwoord, waarop een frissche, vroolijke lach volgde. ‘Bevalt u deze mand? Ik heb ook prachtige schommelstoelen, dat was precies iets voor uw grootmoeder, en een wieg, waarin uw kindje heerlijk zou liggen. Beste marktmanden heb ik ook op mijn wagen.’ Daarbij wees zij met een bevallige beweging harer hand naar de op den wagen opgestapelde koopwaren.
‘Geloof me, ik zou graag alles koopen, wat gij me daar aanprijst, maar ik heb op het oogenblik enkel geld genoeg voor de waschmand. Het geld schuldig blijven mag zeker niet, want gij verkoopt waarschijnlijk niet voor eigen rekening?’
‘'t Is alles mijn eigendom!’ Mary nam het bankbiljetje aan, haalde een groote portemonnaie te voorschijn en gaf mevrouw Catlin geld terug. Een oogenblik later zat ze weer op haar wagen.
Mevrouw Catlin keek de stofwolk op de straat nog altijd met verwondering na en mompelde ten laatste bij zich zelf: ‘Wie had dat nu kunnen denken?’
‘Is er weer wat bijzonders gebeurd?’ vroeg op dit oogenblik een jonge pachter, die was gekomen met het plan, de maaimachine van mevrouw Catlin voor een paar uur te vragen, daar de zijne gerepareerd moest worden.
‘Zeker, meneer Bloom,’ antwoordde zij. ‘Mary Renard vent met een wagen vol manden.’
‘Onzin!’ riep de jonge man uit.
‘Onzin?’ vroeg mevrouw Catlin beleedigd. ‘Ik heb zoo pas deze waschmand van haar gekocht. Gij zijt daarover verwonderd, maar voor mij is de zaak heel duidelijk. Ze hebben me verteld, dat Mary naar een betrekking van onderwijzeres dong, maar ze heeft die zeker niet gekregen, en haar vader heeft ongetwijfeld in zijn houthandel zware verliezen geleden. Wat zit er voor haar dus anders op, dan in weerwil van haar geleerde opvoeding en haar piano spelen, waar zooveel ophef van gemaakt wordt, met venten geld te verdienen, om zich en misschien ook nog den ouden man te onderhouden? Lieve hemel, wat een slag voor die familie! Ik kan maar niet begrijpen, dat het meisje zich er zoo flink over heen zet.’
Verwonderd keek ze om, - ze was alleen en had voor de laatste zinnen geen toehoorder meer gevonden. ‘Waarom loopt hij zoo hard weg? Daar vliegt hij als een gek door het hooge gras.’
Hoofdschuddend ging zij naar binnen, zette de mand weg en haar lichten stroohoed op het hoofd en liep door een achterdeurtje in den grooten tuin naar haar beste vriendin, om deze ademloos het groote nieuws mee te deelen.
‘Dat is hun verdiende loon,’ zei mevrouw Ewitt, toen haar buurvrouw zweeg, ‘haar vader was veel te trotsch en is niet eens in Amerika geboren. Ook van het meisje heb ik nooit veel gehouden.’
‘Maar uw zoon des te meer.’
‘Daar is geen woord van aan. Charles zal het geld, dat zijn vader en ik zuur genoeg verdiend en bespaard hebben, niet aan een geleerd dametje verkwisten; hij moet een huishoudelijk, werkzaam meisje trouwen, dat haar tijd niet met beuzelarijen verkwist.’
‘Daar hebt gij ze!’ riep mevrouw Catlin uit. ‘Ze houdt hier stil.’
Vóór het meisje nog gelegenheid had, haar waren aan te bieden, schoof mevrouw Ewitt het venster open en riep met haar scherpe stem: ‘Ik heb niets noodig, ga maar door.’
Mary glimlachte bij zich zelf, terwijl ze het paard tot een klein drafje aanzette. Spoedig daarop reed ze een dwarsstraat in en hield voor de boerderij van Bloom stil. Deze stond voor de deur, als verwachtte hij iemand.
‘Zoo, zijt gij het, Arthur; wilt ge niet eens aan uwe zuster vragen, of ze niet iets van mijn voorraad wenscht te koopen?’ vroeg zij op onverschilligen toon.
‘Juffrouw Renard, wat moet dat beteekenen?’
was zijn wedervraag.
‘Het beteekent manden,’ antwoordde zij kalm.
‘Is er iets gebeurd?’
‘Er gebeurt altijd iets.’ Bij deze woorden keerde Mary zich om en nam een mooi gewerkt handkorfje. ‘Ik geloof, dat dit uw zuster zal bevallen.’
‘Goed, ik koop het voor haar.’
‘En hier heb ik een papiermand in den vorm van een vaatje, dat is iets voor uw kamer. Ze is goedkoop genoeg, want ze kost maar een dollar.’
‘Die koop ik ook en de pakmand daarboven en de beide kleine hengelmandjes voor Bertha's meisje en....’
‘Hoor eens, gij moet me den heelen voorraad niet afkoopen, anders houd ik niets meer voor de anderen over,’ zei Mary lachend.
‘Maar ik moet dien grooten schommelstoel nog hebben, ik heb hem hard noodig,’ hield Bloom vol.
‘Goed, gij zult hem hebben, maar dan ook niets meer.’
De jonge pachter betaalde de door hem gekochte voorwerpen en zei toen: ‘Eén ding moet gij mij nog beloven.’
‘Dat ligt er aan, wat gij van mij verlangt.’
‘Als gij nog wat overhoudt van uwe waren, moet gij mij nog eens gelegenheid geven om van u te koopen.’ En met een smeekenden blik uit zijn donkerblauwe oogen voegde hij er bij: ‘Gij weet, dat men manden altijd kan gebruiken.’
Mary lachte en reed weg. ‘Ik beloof niets,’ riep ze van de verhevenheid, waar ze zat.
Toen de dag ten einde spoedde en zij zich op den terugweg bevond, was haar wagen aanmerkelijk leeger en haar geldbeurs voller.
Het toeval wilde, dat zij haar tot dusver ijverigsten vereerder, Charles Ewitt, tegenkwam, die hoog te paard langzaam de straat doorreed. Zij keek hem vol in zijn gezicht, maar hij scheen zoozeer in de beschouwing van zijn rijzweep verdiept, dat hij op haar niet de minste aandacht sloeg.
Kort daarop bemerkte zij de krachtige figuur van den jongen pachter, die tegen de omheining van zijn tuin leunde en den blik vol verwachting op haar gevestigd hield. Op het oogenblik, dat ze dicht bij hem was, deed hij een stap naar voren en zei: ‘Juffrouw Renard!’
‘Wat is er? Gij wilt toch niet nog meer manden hebben,’ antwoordde Mary, den teugel van het paard inhoudend. ‘Gij kunt daar onmogelijk genoeg ruimte voor in uw huis hebben.’
‘Het huis is zoo klein niet. Maar alle gekheid op een stokje. Mag ik uw paard bij mij op stal brengen, terwijl gij binnenkomt en een kopje thee bij ons gebruikt? Gij moet vermoeid zijn en trek hebben in iets verfrisschends. Anna zal ook heel blij zijn, een beetje met u te kunnen praten.’
Het meisje overlegde, hoe goed een kop thee haar thans zou smaken, maar zij kon er niet toe besluiten, juist nu aan de uitnoodiging gevolg te geven. Zij vreesde de nieuwsgierige vragen van haar vriendin, die zij nu niet van plan was te beantwoorden.
Plotseling werd een raam geopend en werd het blonde hoofdje van Anna Bloom zichtbaar. ‘Kom binnen, Mary,’ riep zij, ‘ik heb wafels en ahornstroop en een gebraden haantje, en bovendien heb ik u schrikkelijk veel te vertellen.’
‘Kunt gij aan zooveel heerlijkheid weerstand bieden, juffrouw Renard?’ voegde Arthur er schertsend bij.
‘Neen,’ zei zij en klom van den wagen af.
Bloom was haar daarbij behulpzaam, maar toen ze op den vasten grond stond, liet hij haar beide handen niet los, maar zeide, terwijl hij ze nog vaster omklemde: ‘Juffrouw Mary, het is misschien verkeerd van mij, zoo zonder meer het gesprek op een onderwerp te brengen, dat u misschien liever vermijdt; maar ik kan het niet gebeteren en gij moet het mij dan ook niet kwalijk nemen. Ik weet niet, waarom gij dit zaakje begonnen hebt’ - hij wees daarbij op den wagen - ‘maar als het gebeurd is om daarmee geld te verdienen, verzoek ik u, mij dat voor u te laten doen. Geef mij daartoe het recht! Ik ben wel is waar maar een pachter, maar mijn bezittingen zijn niet zoo erg gering, en ik kan u als eene dame onderhouden.
Mary, ik houd trouw en eerlijk van u, ik heb dat al lang gedaan. Ik ben niet van plan, op staanden voet een antwoord van u af te