De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13
(1896)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe spinnen.Indien de dieren werden gerangschikt, niet naar de klassenverdeling van Buffon en Linneus, maar volgens den maatstaf van sympathie, hun door het menschdom toegedragen, dan zouden de spinnen ongetwijfeld op een zeer laag cijfer in de rangverdeeling moeten rekenen. De uitdrukkingen toch omtrent haar in de volkstaal overgegaan, zijn allesbehalve vleiend. Hoe dikwijls hoort ge (natuurlijk niet toepasselijk op u, mijn vriendelijke lezeres): hij is kwaadaardig als een spin, valsch als een spin, giftig als een spin, leelijk als een spin, 't is een echte spinnekop enz.; allemaal uitdrukkingen, die niet van bewondering voor de Arachnoïden, de spinachtige dieren, getuigen, en juist dan gebruikt worden, als men een hoogen graad van kwaadaardigheid, valschheid en leelijkheid wil aanwijzen. Ook toont men zich daarvan overtuigd door zoo hard mogelijk te gillen van afschuw, als een heel lief, klein spinnetje langs een draad tot vlak voor den neus afdaalt. Voor een flink ontwikkeld exemplaar van het spinnengeslacht, grof, harig en hoog op de pooten, gaat menigeen eenvoudig op den loop. Sommigen echter weten zich boven dat menschelijke in den mensch al heel aardig heen te zetten, ja, hebben het zoover gebracht, dat hun af keer zich heeft gemetamorphoseerd in genegenheid, in stille, trouwe sympathie. Zoo zijn Pelisson en Frenck groote vrienden van de spin geworden; ik moet er echter bij voegen dat die genegenheid eerst aan het licht kwam, toen zij waren achter slot gezet, en (een mensch moet toch wàt hebben) de aanwezige spin de sympathie in beslag nam, die aan de afwezige vrienden moeilijk kon betoond worden. De bekende schrijver Silvio Pellico heeft op aandoenlijke wijze de herinnering bewaard aan een spin, die hem in zijn gevangenis elken dag op bepaalde tijden bezocht. Zijn eenige troost was de verschijning van het diertje, waarnaar hij met verlangen uitzag. Dit duurde zoolang, tot de gevangenbewaarder het bemerkte en, wreed genoeg, de spin doodde om den armen gevangene ook nog van dit onschuldig genoegen te berooven. De natuuronderzoeker Walckenaer vond het navorschen van de levenswijze der spinnen een zijner aangenaamste bezigheden. Een ander liefhebber d'Isyonval kweekte spinnen aan, in en om zijn woning, zoodat hij eens op een herfstdag tot zijn groote vreugde bevond, dat hij ruim 4000 spinnewebben rijk was. Tot zelfs in zijn kamer lokte hij ze, en was, zooals hij zelf verhaalt, er weldra door omringd en met tal van verwonderlijke fraaie webben bekleed. Overal en altijd heeft de schrandere en nijvere spin de opmerkzaamheid van menig natuurkundige getrokken en hen bewogen een en ander te boeken over haar lichaamsbouw, leefwijze en weefkunst, natuurlijk met het doel om van zich zelve te laten spreken en reclame te maken. Dat zij ook mij in haar net heeft gevangen, zal u deze kleine verhandeling bewijzen.
***
Ik begin met den lichaamsbouw. De spin heeft geen hals, maar kop en borst aan een stuk vereenigd, cephalo-thorax genoemd. Van voren is dit lichaamsdeel voorzien van twee voeldraden of palpen, ieder uit vijf geledingen bestaande; van boven bevinden zich acht, zes of twee oogen, weinig beweeglijk, in twee, drie of vier rijen liggend; van onderen ziet men de monddeelen, namelijk twee tangvormige bovenkaken, die in een haakje uitloopen en twee schaarvormige onderkaken, waartusschen de lip is geplaatst en waarachter de tong is verborgen. Dit kopborststuk is aan het achterlijf beweeglijk verbonden. Van boven is dit achterlijf behaard; van onderen bevinden zich twee of vier spleetvormige poriën voor de ademhalingsorganen; van achteren is het omgeven door vier of zes tepelvormige uitsteeksels, spintepels genoemd, bestemd tot het weven van draden en netten. Alle spinnen hebben acht pooten, die niet met het achterlijf, maar met het borststuk vereenigd zijn. Iedere poot heeft zeven | |
[pagina 252]
| |
sleetje rijden.
| |
[pagina 253]
| |
gouden bruiloft, naar de schilderij van arturo ricci.
| |
[pagina 254]
| |
geledingen, waarvan het laatste lid voorzien is van twee of drie fijne haakjes. Hebben de spinnen het gebruik der zintuigen? Betwijfeld wordt, of zij een reukorgaan hebben. Een spoor van smaakorgaan dient te worden aangenomen. De oogen schijnen alleen voorwerpen te zien in de onmiddellijke nabijheid, beter nog bij zwak licht dan bij sterk licht; een eigenschap van alle nacht-roofdieren. Vandaar dat de eiernesten (cocons) gewoonlijk bij duisternis worden vervaardigd. Het gevoel is het sterkst ontwikkeld. De spin ontwaart gemakkelijk de geringste beweging in haar nabijheid of aan hare draden. Een orgaan voor het hooren is nog niet gevonden. Toch spreekt men van muzikale spinnen. Pélisson verhaalt dat in zijn gevangenis een spin terstond voor den dag kwam, als er op een doedelzak werd gespeeld. De componist Gretry getuigt, dat een kruisspin, telkens als hij op de piano speelde, daarop kwam zitten en weer verdween als hij ophield met spelen. Nog sterker. Een dame bespeurde bij het bespelen van de harp, dat een spin aan den zolder juist boven haar zat; zij zette zich op een andere plaats in het vertrek neder en de spin volgde haar. Dit herhaalde zich eenige keeren. Het feit wordt ons verhaald door Walckenaer. Zou men het echter niet kunnen verklaren door de buitengewone mate van gevoel, waarmede de spin de trillingen der lucht en der vaste lichamen, door het geluid veroorzaakt, duidelijk waarneemt? Het is slechts een vraag. Evenals de meeste roofdieren zijn de spinnen eenzelvig van aard en leven gewoonlijk afgezonderd. Zelfs zijn beide geslachten niet bijzonder op elkander gesteld. De vrouwen-emancipatie is bij de spinnen reeds volkomen opgelost, nl. in dien zin, dat de vrouw als zijnde grooter en sterker, de baas is en er bij haar echtvriend de vrees geducht inhoudt, daar zij hem anders spoedig ad patres zendt. Sommige dragen hare eiernetjes, met spindraden aan lijf of poot bevestigd, bij zich. De jongen vervellen herhaalde malen en zijn na de vierde vervelling volwassen. Er zijn spinsoorten wier lengte slechts twee of drie millimeter bedraagt; de grootste worden tien tot twintig centimeter lang. De kleur der spinnen is zeer afwisselend. De fraaie vormen en schoone figuren en schakeeringen, die aan eenige soorten eigen zijn, bewijzen dat de uitdrukking, ‘afzichtelijk als een spin’ niet al te absoluut moet worden opgevat. De meeste spinnen leven niet langer dan een jaar. Sommige brengen den winter in een soort van verstijving door, en treden daarna een tweede jaar in. Er zijn er die vijf jaar leven. De spinnen kunnen best wedijveren met Tanner en andere hongerlijders. Een maand zonder voedsel houden zij gemakkelijk uit. Francus had een spin, die negen maanden lang geen voedsel ontving behalve een enkele maal twee vliegjes; een goedkoope kostganger! Het geliefkoosde gerecht voor de spin zijn: muggen, vliegen, bijen, vlinders enz. Sommige tropische soorten grijpen de bekende kakkerlakken aan, terwijl de grootste zich wagen aan kleine kruipende dieren, hagedisjes en jonge slangen. Men zegt zelfs, dat kleine vogels, zooals de colibri, ook door de grootste spinnen worden aangerand; de heer Fergusson uit West-Indie heeft dit althans bevestigd. Mieren, kevers, duizendpooten en rupsen vallen niet in den smaak. Meelwormen echter worden, bij gebrek aan iets anders, niet versmaad. Een aardig gezicht is hoe de spinnen de monddeelen en de pooten met behulp van de behaarde pulpen reinigen, waarbij zij ons het wasschen der huiskatten en der vliegen herinneren. Gewoonlijk vermijden de spinnen het water; toch is het een feit, dat zij soms waterdroppels, die b.v. aan hare webben hangen, opzuigen. Het verhaal echter van den Engelschen natuurkundige Murray, dat spinnen de olie uit de kerklampen te Parijs en te Milaan opdronken, is naar het rijk der fabelen te verwijzen. Bekend is de vruchtbaarheid der spinnen. Meermalen in het jaar maken zij hare eiernesten of cocons, gewoonlijk drie à vierhonderd eieren bevattende, welk getal soms tot een of tweeduizend opklimt. Vandaar dat vooral in warmere landen groote hoeveelheden spinnen bijeen worden aangetroffen. Keizer Heliogabalus liet eens bij wijze van liefhebberij zijn slaven in de omstreken van Rome spinnen verzamelen. De oogst was niet minder dan 10.000 pesants (oude ponden) spinnen! Men kent zwarte, groene, roode, gele, bruine of vale spinnen. Nog wordt onderscheid gemaakt tusschen luchtspinnen, aardspinnen en waterspinnen. Van deze laatste is één geslacht bekend, de Argyroneta, die bepaald in en onder het water leeft. Ook kunnen eenige landspinnen o.a. de Lycosa en de Dolomedes zich over de oppervlakte van het water voortbewegen. In de keerkringen en in de poollanlanden, op bergen en in valleien leeft de spin, liefst op woest terrein met in het wild groeiende planten en daar waar de lucht niet te droog en de grond niet te nat is. Zij vermijdt het tabaksveld en den kastanjeboom. Zijn er vliegende spinnen? Nog altijd plaatst men de spinnen bij de aptera, d.i. bij de niet-vleugeligen. Zeker is, dat sommige zeer kleine spinnen zich met hare ragdraden tot een aanzienlijke hoogte en op verre afstanden in de lucht kunnen verheffen. De Engelsche natuurkundigen Lister, Murray, de Fransche Jesuïet Babaz en anderen hebben dit waargenomen o.a. bij de Aranea geometrica, die om hare luchtreizen den naam van Aeronautica ontving. Dar win zag gedurende een zeereis in November 1845 een groot aantal herfstdraden zich hechten aan het schip, dat zich toen 60 mijlen van den mond der Rio de la Plata bevond. Op die draden zat een groote menigte van kleine spinnen, donkerbruin van kleur. Men wil dit verklaren door het laag soortelijk gewicht van het spinrag in verband met den wind en de opstijgende verwarmde luchtstroomen. Anderen, zooals Murray, schrijven het vliegen toe aan de electriciteit. Zijn er alzoo misschien geen ware ‘vliegende’ spinnen, zeker is dat zij soms als luchtreizigers optreden. Om de volledigheid worden nog genoemd eenige bastaardspinnen o.a. de schorpioenspinnen; de karmozijn-roode landmijtsoorten, verkeerdelijk ‘aardspinnetjes’ genoemd, de waterwantsen, soms ten onrechte waterspin geheeten, (men ziet deze niet in, maar aan de oppervlakte van het water, waar zij met afwisselende beweging en rust als stootsgewijze tegen den stroom oproeien); de zoetwatermijten, nl. kleine, ronde, roode diertjes, die ook wel eens valschelijk waterspinnen genoemd worden; en last not least, de bekende hooiwagen, aan geen enkelen jongen onbekend. De spin heeft haren naam te danken aan hare voornaamste bezigheid, het spinnen, evenals - lezeressen mogen mij de gelijkstelling niet euvel duiden! - de vrouw bij de Alfoeren van Celebes genoemd wordt lumulutu, dat is kookster, en tumetemu dat is stampster van rijst, omdat koken en stampen hare hoofdbezigheid uitmaken. Hoogst interessant is een onderzoek naar genoemde eigenschap, naar het spinnen. Hoe geschiedt dit? In het achterlijf der spin bevinden zich kliertjes tot de afscheiding van het spinsel, in den vorm van opgerolde darmkronkeltjes of ook van kleinere blind eindigende buisjes. Aan het uiteinde van het achterlijf monden al deze klierbuisjes uit, doorgaans in een viertal van onderen sterk behaarde stomp-kegelvormige spintepels, die gezamenlijk of afzonderlijk naar of in het lijf kunnen worden opgetrokken. Zijn de vier spintepels werkzaam, dan treden ongeveer 4000 primitieve spinragdraden naar buiten, die het dier tot dikkere of dunnere bundels kan vereenigen. Het spinsel zelf is, zoo lang het in den kliertoestel is besloten, een taaie gom- of lijmachtige, glasheldere vloeistof, die zoodra zij aan de buitenlucht is blootgesteld, opdroogt en vast wordt. Een enkele primitieve spinragdraad is voor het ongewapende oog onzichtbaar; 18000 zijn er noodig om een draad te vormen, dik en stevig genoeg om er mee te naaien. Om een draad voort te brengen zoo dik als een hoofdhaar van den mensch, worden er 10.000 vereischt. Reizigers verhalen dat de draden van de boschspin of Mygale sterk genoeg zijn om colibris en jonge slangen tegen te houden. Stafford heeft op de Bermuden-eilanden spinnewebben gezien, waarin lijsters waren gevangen. Sloane zag op Jamaica duiven verward in het net eener groote Epeira-soort. Staunton spreekt van zoo dikke draden in China, dat men ze niet kon stuk trekken, maar alleen doorsnijden. Tremeyer verhaalt, dat in Mexico dikwijls de hoed den reizigers van het hoofd valt, als deze tegen het web van sommige groote soorten aanloopt. Zelfs worden draden van zulke webben als touw gebruikt, bijzonder om er waschgoed aan op te hangen. Men ziet het ook hier: Als iemand verre reizen doet
Dan kan hij wat verhalen.
De in het najaar overal rondzwevende herfstdraden zijn niets anders dan in de lucht gedroogde, door de zomerwarmte opgeheven en door de winden voortgestuwde ragdraden. Behalve deze witte draden, zijn er ook blauwe, roode, zwarte, gele, dubbel gekleurde en gespikkelde, zwart op wit. Is elk webbe reeds een waar geometrisch kunstwerk, onze bewondering stijgt als de draden in de genoemde kleuren een werkelijk prachtigen aanblik opleveren. Eigenaardig is het dat een enkele soort van spinnen, in den laten najaarstijd, wanneer de oorspronkelijke bewoners uit hunne webben vertrokken zijn, deze, evenals de koekoek het nest van andere vogels, in beslag nemen en ze zelve betrekken. Vele spinnen vervaardigen nesten, in den vorm van een lange beurs; andere vertoonen ons de bekende hangende wespennesten. De waterspin maakt een klokvormig, met lucht gevuld nest onder den waterspiegel en toch volkomen waterdicht. De Plectanus woont in een nestje in den vorm van een omgekeerd peperhuis, met de punt naar boven gericht en aldus tot een paraplu-vormige schuilplaats tegen de tropische regenbuien ingericht. Beroemd zijn de nesten der Mygales, die om dezer kunstigen bouw den naam van valdeurspinnen of ook wel van metselspinnen hebben verkregen. Deze nesten, rond van vorm, vindt men ter diepte van tien of twintig centimeter in den grond, soms in een vooraf gegraven put, waarvan de wanden met eigen kleefstof bij wijze van cement, zijn overtrokken. Het nest zelf is van spinrag gemaakt, doch van binnen bekleed met een fijnere ragsoort, zoo zacht als satijn. Het verwonderlijkste nu dezer nesten is ongetwijfeld de daaraan verbonden deur: namelijk een cirkelrond of ovaal deksel sluit deze nesten gelijk met den beganen grond. Soms zelfs zijn er twee, op of in elkander geplaatst. Deze deksel of deur is vervaardigd uit 20 tot 30 afzonderlijke, in elkander passende laagjes spinrag, waartusschen aarde, zand en steentjes zijn ingemetseld. Aan de eene zijde is het deksel vastgehecht met spindraden, evenals een scharnier, zoodat het geopend zijnde, vanzelf zich sluit, zoo ongeveer als het slot van een oesterschulp. Men ziet alzoo dat de spinnen behalve knappe wevers, ook flinke bouwkundigen zijn. D'Isyonval houdt ze daarenboven nog voor eerste weerkenners. Hij beweert namelijk dat de spinnen, als het zal gaan regenen of stormen, de laagste draden van haar webben inkorten; dat zij als het zeer koud zal worden, hare webben verlaten en zich in de nabijheid verschuilen, tot het weder verbeterd is; eindelijk dat, als zij met zeer lange draden werken, mooi weer voor acht of veertien dagen op handen is, doch als zij ‘klein-nets’ werken, op ongestadig weer te rekenen valt. Uit de rust of beweging der weinige winterspinnen, die d'Isyonval op zolder en in den kelder kon bespieden, voorspelde deze herhaalde malen vorst of dooi reeds acht of veertien dagen te voren. Hij zat om staatkundige redenen in Holland gevangen en gaf in 1794 aan generaal Pichegru kennis, dat een droge en felle winterkoude ophanden was, een bericht, dat den 29n December 1794 zou hebben meegewerkt om den overtocht van het Fransche leger over de Waal te begunstigen. Later zond hij uit zijn gevangenis aan den Franschen bevelhebber, die Utrecht bezet hield, een zijner spinnen, om uit de levenswijze van | |
[pagina 255]
| |
dit dier Pichegru (toen te 's-Gravenhage) te doen besluiten tot de veranderingen van het winterweer. De spin voorspelde dat de dooi in Januari ingetreden, tot groot nadeel der Fransche operaties, geen stand zou houden. Werkelijk hield de vorst in 1795 aan tot in de maand Maart.Ga naar voetnoot1) Het bijgeloof voorspelt uit de verschijning der spin op verschillende tijden van den dag vreugde of verdriet. Zoo zegt het Fransche spreekwoord: Le matin, du chagrin! Le midi, du plaisir! Le soir, de l'espoir! In Amerika's goudlanden werd de spin vroeger aangewend om rijke goudaderen aan te wijzen. Men geloofde namelijk dat daar waar vele aardspinnen bijeen woonden ook veel goud te delven viel. Het schijnt dat deze toepassing van het vernuft der spinnen tegenwoordig minder goede resultaten geeft; anders toch zouden onze edele Engelsche goudwinners te Johannesburg wel meer ter spinnenjacht uittrekken. Meer succes hebben de spinnen op de Antillen en andere plaatsen en op zeeschepen dienst gedaan in den strijd tegen de zoo nadeelige kakkerlakken. Vooral de aranea venatoria (jachtspin) bewijst zoo goede diensten, dat zij dikwijls wordt aangekocht, ten einde haar in huizen of woningen blijvend te doen post vatten. De zijdeweverij heeft het spinsel, dat in fijnheid zijns gelijke niet heeft, tot een practischer doeleinde willen aanwenden, doch het bleek mindere voordeelen op te leveren, dan verwacht werd. Mulder en andere scheikundigen hadden reeds op de overeenkomst van het spinsel met zijde gewezen. Behalve was, vet en eiwit komt er een lijmgevende stof in voor, benevens een eigen beginsel, de fibroïne, dat eveneens in de zijde der zijrupsen wordt gevonden en een witte zelfstandigheid blijkt te zijn. Bon verkreeg in 1710 uit spinsel een witgrijze, niet verschietende soort van zijde. Het rapport, door Réaumur op last van de Académie des sciences te Parijs uitgebracht, was echter zeer ongunstig. In 1710 kon Raymondo de Tremeyer op betere resultaten wijzen. De nesten (niet het rag) van een Amerikaansche boschspin gaven hem zelfs driemaal meer zijde, dan de cocons van den gewonen zijdeworm. Later vond hij het middel, om de zijde rechtstreeks uit het achterlijf der spinnen in draden af te haspelen. Rolt ontwikkelde in twee uren uit 22 kruisspinnen een draad van 18000 voet lang. Handschoenen, kousen, beurzen, zelfs pantalons zijn uit spinsel geweven. Als men echter weet, dat men tusschen de dertien en vijftigduizend cocons behoeft om een half kilo spinzijde te bereiden, en men, om zulk getal cocons te produceeren, 60.000 spinnen moet bijeenhouden en voeden, dan begrijpt men de bezwaren, die deze industrie belemmeren en zoo goed als onmogelijk maken. Men zegt dat sommige spinnen geneeskracht bezitten, o.a. dat de haken der Clubiona in Noord-Amerika bekend staan als zelfs de kina te overtreffen in koortswerend vermogen; daarom draagt deze soort den naam van medicinalis. Zijn dan de spinnen niet vergiftig? zal iemand vragen. De verhalen omtrent ongelukken, die op het inslikken van een spin volgden, zijn slechts fabelen. Velen hebben spinnen genuttigd zonder nadeelige gevolgen. Volgens Walckenaer krijgt ieder, die druiven eet, ook spinnetjes naar binnen, daar de zeer kleine Theridion-spin dikwijls de druiven tot verblijf kiest. Zeker is het, dat de inboorlingen van Nieuw-Caledonië spinnen als een lekkernij beschouwen. De geleerde vrouw Anna Maria Schuurman at spinnen, de beroemde wis- en sterrenkundige Lalarde at elken Zaterdag, als hij mevrouw d'Isyonval bezocht, een 20 à 30 kruisspinnen, die zijn gastvrouw op een zilveren schaaltje voordiende. Hij vond ze lekkerder dan de beste hazelnoten. Kan dan misschien de spin een vergiftigen beet toebrengen? Zeer zeker! Iedere spin bezit een gifttoestel, nl. een klierblaasje, welks inhoud in gifthaken (de punten van de twee bovenkaken, tusschen de voelers of palpen) en uit deze in de gemaakte wondjes wordt gedreven. Het vocht uit dat klierblaasje is, evenmin als bij andere vergiftige dieren, speeksel, maar is helder als water, olieachtig dik en zuurachtig, vermoedelijk door het mierenzuur. Hoedanig is de werking van dit vergif? Scaliger verhaalt van een spin uit Gasconje, wier venijn zoo sterk was, dat spiegelglas brak, als het dier er over kroop. Een Venetiaansche spin dreef haar gif door de schoenzool van een boer, die op dit dier trapte. Het schijnt dat tegenwoordig de spinnen den verzachtenden invloed der beschaving deelachtig zijn geworden; ten minste, van dergelijke enormiteiten verneemt men niets meer. Walckenaer en Dugès lieten zich door spinnen bijten en ondervonden geen andere gevolgen, dan die een lichten wespensteek plegen te vergezellen. Nochtans zijn er ernstiger gevallen bekend. C.S. Doleschall brengt in het Natuurkundig tijdschrift voor Ned.-Indië, 1856-1857, 3e serie, D. II, bl. 507, een door hem waargenomen feit ter algemeene kennis. Hij bezat een spin, eene Mygale Javanica, omstreeks acht duim lang, en toch nog niet volwassen. Zij was in een kastje gezet en ontving eenige dagen lang hoegenaamd geen voedsel. Daarna werd een rijstvogel in het kastje gebracht. Terstond sprong de spin op hare prooi toe, omvatte ze met de pooten en sloeg haar gifthaken diep in de nabijheid der wervelkolom. Binnen een halve minuut stierf de vogel onder tetanische verschijnselen, waarna de spin nog eenige minuten aan hare prooi bleef zuigen. Gravenhorst, Muller en de officieren van gezondheid Hellema, Hummel, Heggen Zijnen, Evertse, Vermeulen, Fergusson e.a. verzekeren dat in Curaçao een spin leeft, de aranje- of oranjespin, kleiner dan onze kruisspin, wier beet bij belangrijke zwelling ijlhoofdigheid en zelfs hevigen stijtkramp (tetanus) bij den mensch kan verwekken en dieren kan dooden. Ook van de alom bekende Tarantula's van Apulië en Tarente dient hier wel te worden gesproken. Volgens de overlevering werden de door deze spin gebetenen, de tarantulati, als bezetenen. Bij het zien van zwarte kleuren (de kleur van deze aardspin) vervielen zij in hevige stuipen. Het gezicht van roode of groene voorwerpen deed hun woede bedaren. De handeling, waarmee iemand bezig was op het oogenblik der verwonding, moest noodzakelijk worden voortgezet. Was men bezig met lachen of met schreien, dan bleef men schateren of weenen. Zij, die onder het dansen werden getroffen, bleven zoolang voortspringen, tot zij van vermoeidheid neerzegen, in het zweet geraakten en dan spoedig herstelden. Daarom moest de kunst tot die heilzame lichaamsbeweging helpen. Gitaars, violen en trompetten speelden lustige muzikale airs, de pastorala en de tarentola genaamd. Anderen, zooals Hahn en Koch, beschouwden de geheele tarantelvergiftiging als onzin en spraken van muggesteken. Zeker was de bezetenheid en de dans der tarantulati bij slot van rekening slechts bijgeloof. Men weet, dat de lazzaroni zich te Napels voor geld of voor wijn in het openbaar laten bijten. Hoffmann lief zich op zijn reis door de Abruzzen meermalen bijten zonder belangrijke gevolgen. Een Engelschman liet zich tengevolge eener weddenschap, in het bijzijn van een notaris en verdere getuigen, te Rome door een tarantula bijten, zonder eenig gevolg. En toch.... is die beet gevaarlijk. Tarantelspinnen, die uit den wilden staat in gevangenschap worden overgebracht, of eenvoudig uit hare oorspronkelijke verblijfplaatsen naar andere oorden overgevoerd, verliezen grootendeels haar giftig vermogen. Daarbij is het gif ten krachtigste werkzaam tijdens de groote hitte der hondsdagen; terwijl de paringstijd der spinnen mede haar gifkracht versterkt. Gazzo, Raikem en Verdroni hebben onomstootelijke bewijzen voor de kracht van dit gif te berde gebracht, dat wel niet doodelijke, maar toch zeer belangrijke ziekten kan veroorzaken. Dat de tarantelspin nog wel eens wordt aangewend om een stoute metaphoor uit te drukken, zal niemand vreemd vinden; toch zal hij wel niet verwacht hebben haar als beeld der eerzucht te zien figureeren. Geen mindere dan Eugène de Mirecourt (Jacquet) neemt dit stuk voor zijn rekening. Van Alfred de Vigny sprekend, prijst hij het, dat deze dichter zich van elk eerzuchtig streven vreemd toonde en gaat dan aldus voort: ‘Le comte Alfred de Vigny comme beaucoup de nos illustres, n'a pas été piqué de la tarentule.’ Wat mij betreft, ik zou evenmin gepikeerd zijn door den steek, dat mijn opstel over spinnen lang genoeg is uitgesponnen. Het komt mij evenwel voorzichtiger voor, hier den draad maar finaal af te knippen. Frank Smit. |
|