zoo'n zottigheid?’ vroeg mevrouw in de uiterste verbazing.
‘Ja, dat is mij ook een raadsel, en of gij het hem al uit zijn hoofd praat, het helpt u niemendal. Vreemd, zoo'n idée fixe.’
‘Heeft hij daar niet met een dokter over gesproken?’ vroeg mijnheer Bruning.
‘Ja, met verscheiden dokters, maar die weten er geen raad op. Ze raden hem aan, afleiding en bezigheid te zoeken....’
‘Ziet gij niet, dat het goed zou zijn als hij wat deed?’ zei mijnheer Bruning met een klein tikje voldoening.
Mevrouw antwoordde daar niet op. Haar geest was met heel iets anders bezig. Wat Van Gerve haar omtrent Groothuis vertelde, bracht haar een heel perspectief voor den geest. Ze wist dat Van Gerve een gladde jongen was, die zijn voordeel wel zou weten te behartigen, en indien Groothuis inderdaad van die malle kuren had en om niets gaf, zou het hem niet moeilijk vallen, daarvan profijt te trekken. En in verband met hetgeen Willem Veltman hun dien morgen was komen zeggen, maakte zij reeds allerlei berekeningen. Haar man dacht daar natuurlijk nog niet eens aan, die had ook in het minst geen doorzicht. Ze wierp een medelijdenden blik op haar echtvriend, die van het zwijgen zijner vrouw had gebruik gemaakt, om met Van Gerve een gesprek aan te knoopen over de buitenlandsche politiek van den sultan.
‘Wat een sukkel,’ dacht zijn vrouw, ‘die maakt zich druk over hetgeen honderden uren van hier gebeurt, en middelerwijl verwaarloost hij zijn eigen belang en dat van zijn kind. Gelukkig dat ik er nog ben om het te behartigen.’
Toen er, wegens de blijkbaar geringe belangstelling van Van Gerve, een stilte was gekomen in het politieke gesprek, maakte mevrouw Bruning daarvan haastig gebruik, om zelf weer aan het woord te komen, niet vermoedend dat het jonge mensch daarop zat te wachten.
‘Gij hebt dat zeker al gehoord van Veltman?’ vroeg ze.
‘Ja, 't is een treurig sterfgeval,’ antwoordde Van Gerve, die nu was waar hij wezen wilde. ‘Gelukkig, dat ze nogal wat fortuin hebben.’
‘Die fortuin is zoo groot niet,’ hernam mevrouw. ‘'t Was wel een groot uithangbord, maar dat was ook alles. En nu ze het inkomen van Veltman moeten missen, zullen ze het zeker niet breed hebben.’
‘Ik ben, om de waarheid te zeggen, van hun financieele omstandigheden niet op de hoogte. Maar, zooals u zegt, 't is mogelijk dat de schijn bedriegt.’
‘Van morgen is Willem hier geweest - ik kan het u gerust zeggen, want de heele stad zal het gauw weten - en die kwam ons vertellen, dat hij zijn huwelijk met Trees wenschte uit te stellen.’
‘Ja, dat is te begrijpen,’ antwoordde Van Gerve, ‘met het oog op den rouw....’
‘Neen, niet met het oog op den rouw, maar minstens een paar jaar. Hoe vind ge dat?’
‘Een paar jaar!’ zei Van Gerve, de grootste verwondering voorwendend. ‘Is hij zinneloos?’
‘Ja, dat dacht ik ook. En raad nu eens, welk voorwendsel hij opgaf?’
‘Ik kan het onmogelijk raden, en ik kan er niet bij, hoe hij tot zoo'n besluit is gekomen. Iedereen benijdt hem....’
‘Niet waar?’ viel mevrouw hem in de rede. ‘Zoo'n meisje als onze Trees en een mooie huwelijksgift er bij.’
‘En dat schopt hij moedwillig met voeten! Mijn verstand staat er voor stil!’
‘Ja, moedwillig,’ herhaalde mevrouw, ‘want gij begrijpt, dat mijn man en ik niet van plan zijn, ons door hem de wet te laten stellen en Trees aan hem op te offeren.’
‘Gij zijt nu toch wel een beetje voorbarig, lieve,’ merkte mijnheer Bruning bescheiden op, die niet begreep, hoe zijn vrouw dat alles tegen een vreemde kon uitflappen. Hij bevroedde dan ook de vèr reikende oogmerken van zijn echtgenoote niet.
‘Wat voorbarig?’ vroeg mevrouw, terwijl ze hem door teekens zocht te beduiden, dat hij zich niet in het gesprek hoefde te mengen. Van Gerve zag dit wel aan, maar hield zich alsof hij niets merkte.
‘En raad nu eens, of neen, ik zal het u maar zeggen,’ vervolgde ze, zich tot Van Gerve wendend. ‘Veltman kan de eerste jaren niet met Trees trouwen, omdat hij voor zijn broers moet zorgen, tot ze een positie hebben gekregen.’
‘Dat is toch lief van hem,’ zei Van Gerve.
‘Dat vind ik ook,’ voegde mijnheer Bruning er bij, ‘en als Trees....’
Een woedende blik van zijn vrouw hield de verdere woorden terug.
‘[H]et kan lief zijn, dat wil ik niet tegenspreken, maar Trees mag daar toch niet het slachtoffer van worden. En indien ze thuis Willem niet kunnen missen, dan volgt daaruit, dat hij voor een meisje als Trees, dat nogal wat te wachten heeft, geen partij is. Als ik dat alles vroeger zoo goed geweten had, zou het nooit zoover gekomen zijn, dat verzeker ik u.’
‘Ja, het moet voor uw dochter een heele teleurstelling zijn,’ merkte Van Gerve op; ‘zoo'n proeftijd van een paar jaar is nogal lang, en wie weet of er dan weer niet iets anders tusschenkomt.’
‘Wij zijn ook niet van plan dat af te wachten, en ik zal Veltman een briefje schrijven, dat wij natuurlijk zijn handelwijze eerbiedigen, maar dat Trees' geluk ons boven alles ter harte gaat en wij het daarom beter vinden, de verkeering onmiddellijk af te breken.’
De heer Bruning keek zijn vrouw met groote oogen aan. Zulk een voortvarendheid had hij van haar niet verwacht, en allerminst, dat ze zulk een teere zaak aan derden zou blootleggen. Maar de blik, dien zij op hem vestigde, hield zijn tong in bedwang.
Spoedig hierop stond Van Gerve op en ging heen. Hij wist voor zijn doel genoeg, en de hartelijkheid, waarmee mevrouw hem uitnoodigde nog eens spoedig en dikwijls terug te komen, bewees hem, dat hij tot dusver uitstekend in zijn oogmerk geslaagd was. Buiten gekomen, wreef hij zich vergenoegd in de handen, en in zijn oogen lichtte een tinteling van boosaardige voldoening. ‘Die heeft het spel verloren,’ mompelde hij. Wel was hij nog niet geheel gerust ten opzichte van Trees, maar even gemakkelijk als het hem gelukt was, de sluwe mevrouw Bruning te verschalken, even licht zou het hem vallen, de argelooze en onervaren Trees te verstrikken. Zoo dacht hij, en in dit vooruitzicht stapte hij welgemoed verder.
Zoodra Van Gerve vertrokken was, zei mevrouw, nog vóór Bruning aan het woord had kunnen komen: ‘Begreept gij wat Van Gerve kwam doen?’
‘Neen,’ antwoordde haar man, ‘niets bijzonders, naar ik denk, maar ik begrijp ook niet, hoe gij hem dat van Willem kont vertellen. Het was toch beter, dat niemand daar voorloopig van wist, want dat geeft maar gepraat, wat nergens toe dient.’
Bruning verwonderde er zich al over, dat zijn vrouw hem, tegen haar gewoonte, liet uitspreken. Ook nu hij ophield, antwoordde zij niets, en daarom vervolgde hij:
‘En ik begrijp ook niet, hoe gij tegen Van Gerve kont zeggen, dat tusschen Trees en Willem alles uit moet zijn. Daar hadt gij toch eerst met mij en met Trees over dienen te spreken, en indien wij daartoe besloten, dan hoefde Van Gerve het toch niet het eerst te weten. Het zal dan toch gauw genoeg op straat zijn.’
Het was Bruning nog nooit overkomen, dat hij tegen zijn vrouw zooveel woorden kon spreken, zonder in de rede te worden gevallen.
‘Hebt gij dan niets begrepen?’ vroeg ze, na nog een oogenblik gewacht te hebben. ‘Men moet het ijzer smeden als het heet is.’
Dat spreekwoord bracht den heer Bruning geen licht en vragend keek hij zijn vrouw aan.
‘Als gij het nu nog niet begrijpt, dan zal ik het u duidelijk maken. Van Gerve kwam eens polsen omtrent Trees.’
En met een zegevierend lachje, dat zij het plan van den jongmensch onmiddellijk doorschouwd had, terwijl haar man daar niets van had vermoed, keek ze dezen aan.
(Wordt vervolgd.)