Een uitstapje naar Londen,
Door J.F. Nuyens.
(Vervolg en slot.)
Wij dwaalden de markt eens over (waar de grootste handelsdrukte echter reeds afgeloopen was) en kwamen tot de conclusie, dat het Engelsche vee verre onderdoet voor het Hollandsche, de schapen misschien uitgezonderd. Kleine, magere runderen deden ons twijfelen of er wel bief op de wereld kon bestaan, en groote ossen met lange horens, die soms op zij van den kop naar beneden liepen, staken hunne schonken bijna door het vel heen. Er was echter veel meer variatie dan op de Nederlandsche markten. Een prachtig gebouwde stier, niet veel grooter dan een flink kalf, met fijnen kop, breede schoft en sierlijke pooten trok vooral onze aandacht en stak gunstig af bij een reusachtigen os met grove beenderen, plompen kop en hooge pooten en een hyena-achtig lichaam, dat ons nu juist geen gunstig denkbeeld deed opvatten van het ribstuk, dat hij eenmaal op tafel zou doen prijken. Het fraaiste vee, dat wij zagen, waren de Durhamrunderen, die met hun breed, rond lijf, kleinen kop en dunne pooten de type zijn van goed slachtvee.
Eene sigaar en drinkgeld aan de stalknechts stelden ons in de gelegenheid, ook nog een kijkje te nemen in de stallen, maar de liefelijke geuren, waarop wij daar vergast werden, deden ons al spoedig besluiten, niet verder in de geheimen daarvan door te dringen en liever naar de City terug te keeren om de maag tevreden te stellen en ons ontbijt te nemen.
Wij zakten dan Caledonian-road af, - een eindelooze straat, tamelijk vuil en een der groote verkeerswegen van Noordelijk Londen, waar honderden zijstraten en stegen op uitkomen - en kwamen zoo weer op Pentonville, waar wij een tram pakten, die ons naar het centrum terugbracht. Het eerste bezoek gold daar den baardschrapper, het tweede de A.-B.-C en het derde een bierhuis, waar een glas ale ons frisschen moed gaf voor de verdere wandeling. Na de plompe runderen en de domme kalveren wilden wij de sierlijke en leerzame paarden eens bewonderen, die de roem zijn der Engelsche fokkunst.
De voornaamste Engelsche paardenmarkt - in het deftige genre altijd - wordt des Maandags gehouden in Knightsbridge-green, nabij Hyde Park, waar liefhebbers op de hoogte kunnen komen van alles, wat op het gebied van paardensport, wedrennen en wedden betrekking heeft. Wij namen dus onze gewone bus naar Hyde-Park Corner en wandelden vandaar naar het doel van ons uitstapje. Door een poort en over een binnenplaatsje traden wij het gebouw van de keuring en den verkoop binnen, waar alles reeds in volle beweging was.
Een groot, keurig ingericht gebouw bevat de stallen, bergplaatsen en alles wat verder voor een goede verzorging van de paarden noodig is, terwijl het midden van de inrichting wordt ingenomen door een soort ruime, overdekte binnenplaats, waar men de paarden laat afdraven, terwijl ruime galerijen gelegenheid aanbieden voor het tentoonstellen van alle mogelijke soorten koetsen en andere rijtuigen.
Ten einde een goed gezicht te hebben op alles, namen wij plaats op de galerij, bijna vlak boven het bureau.
Menigeen heeft zeker wel eens opgemerkt, dat alles, wat tot den paardenhandel in betrekking staat, even typisch is, dat de personen, die met het edele dier in aanraking komen, even goed tot een zeker ras behooren, als de viervoeters zelf. Kom op een ordinaire markt, ge vindt er paarden met dikke, ruige pooten, stijve manen, ruwen staart en groven kop, maar ook handelaars met ongekamde haren, verwarden baard, verweerde gezichten en dikke, zware knuisten. Alle bijkomende dingen zijn naar rato. Vuile kielen, bemodderde laarzen, vettige petten, zware gevlochten zweepen, tuigen en toornen van touwwerk en zadels van zeildoek vormen één harmonisch geheel. Neem daarentegen eens een kijkje op een markt van luxe-paarden en gij vindt alles geheel anders. Knightbridge-green kan tot voorbeeld dienen.
In het bureau zaten drie heeren, de afslager en twee schrijvers. De afslager zelf was een deftig heer van middelbare jaren, met een deftigen, kalen schedel en een grooten ringbaard, alsof al het haar, dat op zijn hoofd thuis behoorde, naar beneden was gevallen en aan zijn kin was blijven hangen. Onverstoorbaar kalm herhaalde hij de geboden prijzen en hamerde hij de paarden af, zonder zich door eenig incident van de wijs te laten brengen: het voorbeeld van een goed gedresseerd koetspaard, dat door spoorfluit noch tromgeroffel van zijn plicht afwijkt en alléén luistert naar teugel en zweep. De eene schrijver was op en top de type van een dandy, echter niet van dat soort, dat met allerlei buitensporigheden in kleedij en handelwijze andere heertjes de oogen denkt uit te steken, maar van een echten sport-dandy. Vast op het hoofd geplakte haren en opgestreken snorretje, alsof hij zoo pas was geroskamd, met een stroowisch afgeveegd en met een borstel glimmend gestreken; hemelhoogen, glanzenden halsboord en opzichtige das; keurig net kostuum naar den allerlaatsten smaak en glimmende laarzen; doekspeld met paardenkop; horlogeketting met charivari, samengesteld uit zweep, stijgbeugel en karwats; kolossale zegelring aan den vinger, waarin een paardenknop gesneden, en lange, rond afgesneden nagels, die hij in zijn ledige oogenblikken met een schuiertje schoon poetste.
De tweede schrijver was in alles een nabootsing van No. 1, maar wat de eerste in den superlatief bezat,- kon de ander slechts in den vergrootenden trap vertoonen. Beiden hadden echter dat eigenaardig onverschillige in hun voorkomen, alsof ze hun ontbijt hadden gedaan met hooi en een diner verwachtten van havermeel en lijnkoeken. Alleen als een bijzonder mooi paard werd voorgevoerd, leefden zij een weinig op.
De derde type eindelijk was de man, die de paarden voorbracht en liet afdraven. Klein, dik en rond scheen hij allerminst geschikt om veertig, vijftig maal achtereen de baan op en neer te draven, en als door een wonder bleef hij buiten aanraking met de paardenhoeven. Bij nader inzien bleek hij echter ‘the right man on the right place.’ Op zijn witte linnen pantoffels draafde hij in de maat naast het paard en wist het dier door allerlei behendige tikken met zijn karwats op het voordeeligst te doen uitkomen.
Fraaie beesten werden er voorgevoerd en prijzen van 100 pond waren geen zeldzaamheid. Nergens en bij geen gelegenheid in Londen hebben wij dan ook zooveel opgewektheid en belangstelling gezien als bij deze paardenkeuring, of 't moest zijn bij den worstelwedstrijd in Alhambra, dien ik dan zoo vrij zal zijn een menschenkeuring te noemen. Met plezier brachten wij in dit lokaal een anderhalf uur door en toen wij alles goed hadden gezien en ook een kijkje in de stallen hadden genomen, namen wij afscheid om weer naar de City terug te keeren.
Klokslag één uur zaten wij weer in ‘the Stirling Castle,’ de restauratie, waar wij den vorigen dag hadden gedineerd en waar wij nu ook ons galgemaal wilden nemen. De heer Leo Die zat ons al op te wachten in gezelschap van een glaasje ‘Dutch gin’ en gaf ons zoodoende een voorbeeld van kiesche vaderlandsliefde, dat wij dadelijk navolgden.
De bevallige miss kende ons nog wel en verwees ons naar een vertrek onder den beganen grond, waar wij ongestoord in een gezellig hoekje konden eten.
Ha, kellner, niet getalmd! Zet hier de gebakken aardappels, daar de sla en geef aan het ribstuk de eereplaats midden op de tafel. Plaats er den mosterd, de saus en de pickles omheen en duik dan in den kelder en haal de fijnste flesch, die gij kunt vinden, gloeienden ouden Bourgogne, die het bloed verwarmt en het hart vroolijk doet kloppen. Haastig, man, haal nieuwe aardappels en verschen voorraad sla, want wij willen niet met een leege maag van tafel gaan; vergeet intusschen de pudding niet en kijk nog eens rond naar een flesch van hetzelfde merk, want deze ligt op sterven; en bezorg ons meteen wat dessert en haal den vleeschschotel maar weg, want de rib alleen is overgebleven en wat er omheen zat is verdwenen. Ha, dat smaakt! Drink uit uw glas en vul het weer en drink het nogmaals uit en werk intusschen door met mes en vork, dat u het vleeschsap langs den baard loopt. Bedien u nog eens van de pudding en spaar de rozijnen niet en steek gerust een handvol amandelen in den zak, als de voorraad u te groot schijnt om nu nog op te peuzelen. Zie! de heer Frans Zus staat op met het gevulde glas in de hand en slaat een gloeienden toost op Londen en drinkt op het welzijn van de Nederlanders, die in Londen tijdelijk verblijven en er den naam en de eer van hun land hooghouden. En het geheele gezelschap roept bravo! en klinkt met Leo Die en wenscht hem bestendig welzijn in de wereldstad en een florissante betrekking later in het vaderland; en de bedronken persoon (niet dubbelzinnig op te vatten) betuigt geroerd zijn dank en verzoekt zijn beste groeten over te brengen aan het vaderland en aan alle kennissen.
Zoo hoort het! en de flesch gaat nog eens rond en het laatste staartje wordt er uitgeschonken, en als de tafel is afgenomen en een sterke kop koffie zijn heerlijke geuren verspreidt, dan moeten wij allen bekennen, dat wij met aangename herinneringen van Londen afscheid zullen nemen. Leo Die neemt afscheid en belooft na zes uur den avond verder met ons door te