Een uitstapje naar Londen,
Door J.F. Nuyens.
(Vervolg.)
Men weet, dat in 1895 te Amsterdam de groote volkerenwedstrijd plaats vond, dien men betiteld heeft als ‘de Internationale Teleurstelling op het gebied van hotel- en reiswezen.’ Nu, als wereldtentoonstelling is deze onderneming mislukt en dit bleek ons nog meer, toen wij tot de overtuiging kwamen, dat zij geheel in het water viel bij deze Indische tentoonstelling in Londen, waar toch van internationaal volstrekt geen sprake was. Al wat belangrijk is of betrekking heeft op de Indische bezittingen, was hier verzameld.
Door een lange overdekte galerij, waar het snikheet was, kwamen wij in de Ducal-Hall, waar allerlei Indische producten, meubelen, ivoorsnijwerk en verdere voortbrengselen van kunstnijverheid waren uitgestald. Deze Hall grensde aan the Queens Court, in het midden waarvan een groot bassin was gegraven, dat verderop in een kleineren vijver uitliep. Wij dronken hier een glas bier, bewonderden de Indiërs in hun nationaal costuum, benijdden volstrekt niet de roekeloozen, die zich voor een halven shilling vijf minuten lang in de gloeiende zon in het bassin lieten rondroeien, hoorden de echt Engelsche (en dus slechte) muziek - nog wel van een garde-regiment -, die van een theater-rots van planken en geschilderd doek, haar toeterende tonen liet hooren, en wandelden vervolgens om het bassin heen naar the Queen's Palace. De achtergrond van dit deel der tentoonstelling, het geheele bassin meegerekend, bestond uit een hooge schutting, geheel bedekt met decoratief schilderwerk, zoo natuurlijk en fraai uitgevoerd, dat men zich kon verbeelden in een Indische natuur rond te wandelen. Het Queen's Palace zelf bevatte de grootste schatten van Indische juweliers- en goudsmeekunst, benevens heerlijke verzamelingen rijk versierde wapens, harnassen, enz. Een schilderijzaal met prachtige Indische schilderstukken van Weeks en diens studies, vooral tijgers van Nehteship voltooide het geheel.
Alsnu traden wij de Indische stad binnen, waar het Oostersche leven in al zijn doen en laten werd voorgesteld. Hier smolt de juwelier zijn goud of zilver en liet intusschen de kralen van zijn rozenkrans door de vingers glijden; hier hurkte de pottenbakker op den vloer neer en draaide en bakte zijn fijne vazen; hier knoopten drie of vier Hindoes met eindeloos geduld een kleurrijk, dik, wollig tapijt; hier werkten de wever en de houtsijder, de ivoordraaier en de glasblazer.
In de straten der stad werd gereden op olifanten, ezels en in karretjes, door zeboe's getrokken; en er werd thee gedronken en rijst gegeten in echt Indische huisjes met Indische bediening. Wij zagen ook een Hindoe-theater, waar allerlei goocheltoeren werden uitgevoerd en waarbij een druk gebruik werd gemaakt van trommels en doedelzakken benevens levende slangen; namen verder de Jungle in oogenschouw, die een getrouwe voorstelling gaf van een Indisch natuurwoud door middel van opgezette tijgers en ander gebroed, en kwamen eindelijk door een poortje op het terrein, waar the gigantic wheel, het reuzenwiel stond opgericht. Dolle ideeën kunnen er al in een menschenhoofd opborrelen. Verbeeld u een soort dubbel vélocipède-wiel met dikke as en dunne spaken, waarvan het hoogste punt 100 M. boven den grond ligt. Denk u verder tusschen die twee wielen 40 à 50 spoorwagens opgehangen, zoodanig, dat zij, al draait het wiel, steeds hun zelfden stand behouden; stel u die waggons voor ieder bevolkt met een 30 of 40tal menschen, en verbeeld u dan, als gij kunt, het genoegen, dat die menschen hebben om daar hoog in de lucht aan een zijden draadje te hangen.
Me dunkt, veel zal er niet geprofiteerd zijn van het vergezicht. Het is gebeurd, dat er iets aan de machinerie haperde, zoodat het geheele samenstel stil stond en de bezoekers boven in de lucht, die niet wisten, wat er aan de hand was, eenige uren lang in doodelijken angst als boven een afgrond zweefden. Half dood van den doorgestanen schrik bereikten zij eindelijk des nachts weer den beganen grond. Wij hadden dan ook al gauw genoeg van dit spel en verlieten, daar wij vrij wel alles gezien hadden, de tentoonstelling. 't Was nu vijf uur en de honger deed zich weer gevoelen.
Helaas, door onze eigen schuld en de nieuwsgierigheid om zooveel mogelijk alles te zien, waren wij in een lastig parket geraakt. Verreweg de meeste dining rooms toch sluiten om zoo te zeggen de affaire om vijf uur; in alle geval is het na dien tijd zeer moeilijk een goed en warm diner te veroveren. Daar zaten wij dus! Eerstens moesten wij een gelegenheid zien te vinden om onzen honger te stillen, wat niet gemakkelijk was, want wij waren een heel eind van de City verwijderd en gevoelden geen lust om in het eerste het beste kroegie of krotje binnen te vallen. Ten tweede zouden wij dan af moeten wachten, wat de pot schafte en ten derde zouden wij misschien vat er kwam, koud op moeten peuzelen. Wij hadden echter geen keus. Na een half uur wachten en zoeken liepen wij een soort restauratie binnen, waar een uitstalling van gebakken bot, ham en eieren er niet al te onsmakelijk uitzag, en bestelden aardappelen met bot en boter en nog wat, enfin, wat een vastendag-pot maar kan verschaffen. 't Viel echter niet mee. Aardappels waren er niet; natuurlijk! De bot gaf een eigenaardigen geur van zich, zoodat wij besloten het stomme dier maar onaangeroerd te laten en ons diner te bepalen tot brood met eieren, een kokend heette kop koffie en een pot pickles. ‘Honger maakt rauwe boonen zoet,’ zegt het spreekwoord, maar ik heb nooit gehoord, dat deze maagkweller bedorven eieren frisch, of een vuile koffiekop schoon of harde ‘pickles’ in zure mosterdsaus malsch en smakelijk heeft gemaakt; en daar de messen en lepels, het zoutvaatje en de peperbus, benevens banken en tafels, tot de bazin inbegrepen, allen wel eens een kleine zwabberkuur mochten ondergaan, maakten wij spoedig een eind aan ons diner, spoelden op straat bij een fonteintje den smaak er van door, stapten op een bus en arriveerden gezond en wel weer in de City. Wij wilden den avond verder passeeren in Alhambra, een prachtige schouwburg op Leicester square,
waar allerlei voorstellingen gegeven worden. Omstreeks zeven uur arriveerden wij daar. Leicester square is een vriendelijk plein met plantsoen in het midden. Dit plantsoen is, in tegenstelling met andere squares, altijd voor het publiek toegankelijk en, gelijk men denken kan, is het er op een zomerdag dan ook steeds vol menschen. In het midden verrijst een standbeeld van Shakespeare, omgeven door de busten van Reynolds, Hunter, Hogarth en Newton. Wie in Londen in een schouwburg een goed plaatsje wil bezetten, moet tijdig present zijn en op zijn tellen passen. Alles gaat geregeld en op tijd. Begint de voorstelling om 8 uur, dan gaan kwart voor achten de deuren open en zonder mankeeren gaat om acht uur het gordijn omhoog. Om 7 uur echter wordt er al queue gemaakt voor het gebouw. Meer dan twee menschen mogen in de lange rij niet naast elkaar staan en de politie handhaaft streng dezen regel. De laatstkomende moet achteraan gaan staan en, probeert iemand zich in de rij in te dringen, dan wordt hij door den agent verwijderd en tot het allerlaatste haartje van de queue vernederd.
Wij stonden dan meer dan een half uurtje te wachten onder het faveur van een sigaar en offerden terwijl een penny aan een blindeman; aan den bezitter van een ellendig piano-draaiorgel (op wiens muziek een paar meisjes uit het volk de horlepijp dansten); aan een bloemenmeisje, dat wij niet kwijt konden raken; aan den venter van een vreeselijke moordgeschiedenis en aan meerdere bedelaars, onder welken vorm dan ook, die op het publiek aasden, als een troep vogels op een sprinkhanenzwerm.
Eindelijk gingen dan toch de deuren open; de lange rij slonk en 't duurde niet lang of wij hadden een paar gunstige plaatsen veroverd. Nu, wat wij zagen was aardig, maar stak in geen enkel opzicht boven het gewone uit.
Wij zagen dan eene komische pantomimische schets, A day out, waarin een joviaal oud heer met vrouw en dochters aan een landelijke herberg arriveerde om een gezellig dagje buiten door te brengen. Met veel omhaal en drukte werden de photographie-toestellen te voorschijn gehaald, maar voor nog de opname kon geschieden, kwam een ander troepje opdagen, de kennismaking geschiedde en er werd besloten te gaan dineeren. De tafel werd gedekt, maar een paar jongelui (die bij nader inzien zakkenrollers bleken te zijn) vischten vanaf een soort belvedère boven de tafel, behendig de spijzen naar zich toe en lieten de gasten met lange neuzen en leege magen zitten. De gewone ruzie brak uit. Een bombardement van borden en flesschen, van brood en ham volgde, tot grooten schrik van den dikken baas, die bij zijn vredelievende pogingen de meeste slagen en klappen opliep; de oude heer viel van boven af op de tafel, die onder zijn gewicht door midden brak; mevrouw viel stijf flauw; een kellner tuimelde in de beek vóór de herberg (een beek met heusch water) en werd slechts met moeite gered en eindelijk eindigde de strijd faute de combattants, daar de geheele familie naar binnen was gegaan om zich wat op te knappen. De zakkenrollers poogden daarvan gebruik te maken door paard en rijtuig te stelen, maar de knoi (2 mannen in een bordpapieren paardehuid) weigerde beslist een stap vooruit te doen, in weerwil van alle ranselen met de zweep, en de dieven werden, na veel tegenspartelen om en in de koets, gearresteerd en in het rijtuig gestopt om opgebracht te worden. Alsnu echter verviel het paard in een ander uiterste, en liep, zoodra de agent de teugels opnam, in een sukkeldrafje weg, maar liet het rijtuig staan, daar de strengen in het gevecht gebroken waren. De boosdoeners ontsnapten weer, een nieuwe strijd ontbrandde en te midden van een salvo, door den agent met zijn revolver gelost, zakte het gordijn.
Wij zagen verder gymnastische toeren in het herculische en in het kluchtige genre; hoorden de gewone specialiteiten, ook hier, als overal, expres geëngageerd, allerlei halsbrekende toeren met hunne stem uithalen; bewonderden Ali Baba en een uitmuntend goochelaar, die met een flesch en een bord allerlei grimassen maakte, behalve er uit te drinken of van te eten, en genoten (?) daarna van de worstelaars, die als stieren met de koppen - hoofden wil ik zeggen - tegen elkaar stonden of met armen en beenen elkander als slangen omkronkelden.
Eén ding viel ons ook hier weer op. Pauze werd er niet gehouden, maar op de helft van het programma ongeveer stond een fraaie ouverture vermeld, die door het orkest inderdaad zeer verdienstelijk werd gespeeld. Dit muziek-