De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 13
(1896)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBij de Platen.De lijkenkaravaan. -Den eerbied voor de dooden treft men aan bij alle volken, ook de meest onbeschaafde, tenzij ze in volslagen verwildering en verdierlijking mochten verzonken zijn. Die eerbied voor het stoffelijk overschot der afgestorvenen hangt ten nauwste samen met de begrippen omtrent de onsterfelijkheid der ziel en het leven hiernamaals, waarheden die den mensch als het ware zijn ingeschapen. De gedachte dat de ziel, na haar verscheiden uit het lichaam, zich met het Opperwezen en de onzichtbare geestenwereld ging vereenigen, leidde van zelf sinds de oudste tijden tot het gebruik, de dooden bij voorkeur ter ruste te leggen op plaatsen, aan de Godheid geheiligd. Dat gebruik ziet men dan ook niet alleen in het Oude Verbond bij het volk Gods en in de latere christelijke tijden trouw gehandhaafd. | |
[pagina 216]
| |
maar men neemt Mohammedanen, de Boeddhisten, kortom bij alle volken, die aan een leven hiernamaals gelooven.
de herstelde en vergroote kapel te handel, naar de teekening van h.m. van strijp.
De rechtzinnige Mohammedaan verlangt niets vuriger dan dat zijn lichaam, na den dood, moge rusten in de schaduw van het heilige Mekka, de stad van zijn profeet. En evenals de Chineezen de lijken hunner afgestorvenen tot zelfs van over den Oceaan naar den dierbaren gebleken, hoe de oude kapel met een nieuw priesterkoor, nieuwe sacristie en een paar zijbeuken zou kunnen worden vergroot zonder dat het oorspronkelijk gedeelte behoefde geschonden te worden. Een beroep op de hulp der talrijke vereerders van O.L.V. te HandelGa naar voetnoot1) werd niet tevergeefs gedaan, en reeds in 't begin van 1895 kon met de eerste uitbreiding een aanvang gemaakt worden. Nog in dat zelfde jaar werd daaraan de laatste hand gelegd en was de teekening van den Amsterdamschen en gewijden geboortegrond terugvoeren, zoo getroosten ook de Mohammedanen zich lange en vermoeiende tochten om hun dooden naar Mekka te voeren, dat als het ware vaderland geldt voor al de volgelingen van den profeet. Bij honderden te gelijk worden die lijken door karavanen daarheen gevoerd. De teekenaar van het tafereel op onze eerste bladzijde heeft onszulk een karavaan voorgesteld. De doodkisten zijn op kameelen geladen, die door de drijvers worden voortgeleid. Gewapende mannen te paard vergezellen den somberen stoet om dien tegen de aanvallen van roofdieren of plunderzieke benden te beveiligen. Er ligt een eigenaardige poëzie in dat fantastische tafereel. De eerbiedige zorg voor de dooden geeft iets treffends aan dien stillen, somberen optocht door de woestijn, dien ontzaglijken begrafenisstoet, daar voorttrekkend in de plechtige eenzaamheid der wildernis. | |
Memento mori. -Bij de beschouwing van deze plaat denken we onwillekeurig aan het aardige schilderijtje door de geestige dichtpen van De Genestet eenmaal gepenseeld: De schooljeugd - zij vindt haar genoegens
Op 't kerkhof als overal -
Loopt saam: er wordt begraven,
Dat is een aardig geval!
Zij komen nieuwsgierig, en kijken
En keuvelen met elkaêr.
Zij klimmen op 't hek van het kerkhof
En duikelen over de baar.
Zij peilen den gapenden grafkuil
Met onbezorgden zin.
De een zegt: Het is een diepert!
En de ander: Durft gij er in?
Maar hoe onbezorgd ook van zin, toch voelen ze, als 't er op aankomt, een lichte huivering en buigen zich in stille ingetogenheid voor de majesteit des doods: Zij spelen - daar nadert langzaam
De staatsie het wachtend graf....
Zij steken de hoofden te zamen,
En nemen de petjes af.
Iets van dien geheimzinnigen eerbied voor het nog onbegrepene lezen we ook op de lieve architect werkelijkheid geworden. Des Rectors vertrouwen in de toekomst, of liever in den bijstand van Haar, te wier eere hij 't werk had aangevangen, was heel wat versterkt en de hoop, zijn zoeten droom eens geheel verwezenlijkt te zien, kreeg steeds meer vasten steun, wijl ook de stoffelijke hulp van alle zijden bleef toevloeien. Die hulp bleek zeer noodig te zijn, want toen in 't begin van dezen zomer met de restauratie begonnen werd, kwam eerst voorgoed de zwakheid en het verval der oude kapel aan den dag. Het oude dak is nu vernieuwd; nieuwe ramen nemen de plaats der gezichtjes, die op onze gravure in het pas gedolven graf neerkijken. Het oudste meisje wordt door dien aanblik al tot stil nadenken gestemd; het gezicht van de kleinste teekent nog een en al verbazing. Het kind begrijpt nog niet, dat het leven, dat zich zoo heerlijk, vol zonneschijn en spel, voor haar opent, ten slotte op het donkere graf in de koele aarde moet uitloopen. Maar den ouden doodgraver stemt die gedachte blijkbaar tot ernstigen weemoed. Bij de aanschouwing dier bloeiende, spelende kinderen kan hij de gedachte niet van zich afzetten dat ook zij eenmaal zullen begraven worden in die aarde, waarin hij al zoo menig graf gedolven heeft, en waarin hij zelf misschien eerlang het moede hoofd zal ter ruste leggen. | |
De herstelde en vergroote kapel van Handel. -Hoe nederig lag zij daar achter het geboomte verscholen, de oude welbekende Handelsche Kapel; zelfs geen torenspits, die den vermoeiden pelgrim van verre het welkom toeriep; doch die nederigheid paste wel bij de eenzaamheid harer omgeving, bij haar eenvoud, bij haar ouderdom vooral: reeds bijna zes eeuwen had zij den storm der tijden getrotseerd, doch niet zonder dat daarvan diepe sporen waren achtergebleven. En welk een strijd bad zij niet, als zoo vele harer zusters uit de middeleeuwen, te doorstaan gehad! Doch het is mijn doel niet haar geschiedenis te schrijven, 't is een teekening der nieuwe Handelsche Kapel, die ik zoo vrij ben den lezer der Belgische Illustratie aan te bieden, 't is over haar dat ik met een kort woord iets wenschte mede te deel en. De bouwvalligheid der oude kapel eischte steeds dringender een geheele herstelling; maar de steeds toenemende scharen van pelgrims, die telken jare dit heiligdom komen bezoeken, maakten een vergrooting niet minder noodzakelijk. Beide tegelijk tot stand te brengen, dat was sinds lang het lievelingsdenkbeeld van den WelEerw. Heer Van de Laarschot, rector der kapel, een idee, dat echter niet door verwezenlijking vatbaar scheen, wijl de stoffelijke middelen daartoe geheel ontbraken. Uit een teekening van den heer Kuipers, civiel ingenieur te Amsterdam, voor een paar jaren den WelEerw. Rector geschonken, was oude in; het bouwvallig torentje is afgebroken en een nieuw in zijn plaats verrezen. Alles wat niet hecht en sterk genoeg meer bleek is door meer solide daken vervangen, ja wie zou uit nevensstaande teekening de oude Handelsche kapel nog herkennen? Fier als een harer jongere zusters verheft zij haar spits hoog in de lucht, als om zoo ver mogelijk de christelijke milddadigheid te roemen van hen, die haar tot dit nieuwe leven hebben opgewekt.
Gemert. H.v.S. |