waarde lezer, teeken u eens op den beganen grond een cirkel niet 31 M. middellijn, verhef dien in gedachte meer dan 50 M. hoog in de lucht en denk er u dan een halven bol op geplaatst, zoodat het geheel zich 68 M. hoog boven den grond verheft, en ik geloof, dat gij dan een beter inzicht in de zaak zult krijgen dan de getallen alleen, zonder nadenken, u geven. Dit is echter niet alles. De koepel zelf is dubbel. De binnenste is vrij gedrukt en heeft van boven een cirkelvormige opening, waardoor men in den buitensten koepel ziet, en daar deze laatste door de lantaarn helder verlicht is, schijnt het den aanschouwer bijna toe, dat hij in de oneindige ruimte ziet. Deze zoogenaamde ‘perspectif curieux’ heeft Mansart ook reeds toegepast bij den koepel der Invaliden te Parijs.
De lantaarn zelf bereikt met het kruis op zijn top een hoogte van 110 M; de bal, waarop het kruis rust, heeft 1.80 M. in doorsnede en kan 10 personen bevatten, en constructief vermeldenswaard is het, dat de lantaarn niet op den koepel zelf rust, maar op een kegel van baksteenen, die in het gewelf zijn steunpunt vindt.
Onwillekeurig verleidt St. Pieter tot een vergelijking met St. Pieter, maar hierbij verliest de eerste veel van zijn glorie. De verhoudingen toch bereiken bijna ⅔ van die van de eerste kerk der Christenheid, maar in oppervlakte bedraagt dit nog niet de helft. St. Pieter heeft bij 209 M. lengte en 137 M. breedte een oppervlakte van ruim 21.000 M2, daar de kolossale dikte van de muren de inwendige lengte der kerk terugbrengen tot 185 M. - de vestibule niet meegerekend wel te verstaan. Daarna volgt de Dom van Milaan met ruim 11.000 en dan pas St. Paul te Londen met bijna 11.000 M2 oppervlakte. De koepel van St. Paul heeft 42 M. in doorsnede en het kruis op den top van de lantaarn verheft zich ongeveer 140 M. hoog in de lucht. Het blijkt uit deze cijfers dus duidelijk, dat de schepping van Michel Angelo verre uitsteekt boven die van Wren.
Maar zie, de dienst is geëindigd; de dienstdoende geestelijken en de kanunniken, allen in hun eigenaardig Anglicaansch gewaad, verwijderen zich; het publiek vertrekt en zij, die de kerk willen bezichtigen, verzamelen zich in het Zuider transept, waar de trap is, die naar den koepel voert. Eerst naar boven dus.
De eerste halt is bereikt op de lange galerij, die over het Zuider zijschip van de kathedraal voert, en als men de groote bibliotheek-zalen binnentreedt, die zich daar bevinden, en dan bedenkt, dat deze gebouwd zijn alleen boven het zijschip, dan springen de kolossale verhoudingen al beter in het oog. Al die oude folianten echter kunnen ons niet bekoren. Terug dus en al hooger geklommen, tot wij ons eindelijk bevinden op de inwendige galerij van den koepel. Zie nu eens naar beneden in de kerk. Reusachtig, niet waar? De menschen daar beneden lijken mieren, de stoelen en banken ziet gij als dunne strepen over den grond getrokken. En kijk nu eens naar den overkant van de galerij; 't is of gij over een afgrond heenstaart. Ja, ja, de koepel komt hier beter tot zijn recht dan daar beneden, ook de decoratie kunt gij hier op uw gemak bewonderen, want op den beganen grond valt er zoo goed als niets van te zien.
Vol bewondering kijken wij over de leuning heen op het gewoel, daar diep beneden ons. Maar hoor, wie spreekt daar achter ons? Gij ziet om; er is niemand! Het raadsel is echter spoedig opgelost. Tegenover ons, aan de andere zijde van den koepel staat een der gidsen met zijn gezicht tegen den muur en de fluisterend gesproken woorden, op meer dan 30 M. afstands door hem geuit, worden door ons duidelijk verstaan. De galerij plant het geluid uitmuntend voort.
Wij moeten echter nog hooger op, want een kijkje op de buitengalerij behoort bij een bezoek aan St. Paul. Veel behoeven wij echter niet meer te klimmen, een honderd treden nog en een frissche luchtstroom waait ons te gemoet. Wij staan op den omloop van den koepel, ongeveer 65 M. boven den grond.
Gij denkt hier zeker eens stil te genieten van het prachtige vergezicht over Londen; misschien verbeeldt gij u wel, dat gij de metropolis in haar geheel kunt overzien en een onuitwischbaren indruk van haar reusachtige grootte meenemen! Och, arme! De teleurstelling zal groot zijn. Gij kent nog niet de nevelachtige atmosfeer van Londen. Ziet gij daar in de verte schemerachtig tegen de lucht geteekend die zware torens? Ja! Nu, dat zijn de torens van de Parlementsgebouwen, in rechte lijn ruim een half uur van ons verwijderd. Ver, zeer ver daar achter, waar gij niets ziet dan rook en mist, is nog altijd Londen; al wat gij hier van de stad kunt onderscheiden bedraagt misschien een oppervlakte tweemaal zoo groot als Antwerpen, meer in geen geval. Toch is het weer niet ongunstig. De lucht is licht bewolkt, maar vrij helder. Klimt gij met zulk weer op den hoogen toren te Antwerpen, dan kunt gij met plezier Mechelen, misschien Brussel zien. Het zal ons dus de moeite niet loonen of wij nog hooger klimmen. Wij dalen daarom op ons gemak weer naar beneden, wandelen de kerk nog eens door, bezien het koor, het hoofdaltaar en al den rijkdom in versiering, die daar is aangebracht, en bepalen daarna nog eenige oogenblikken onze aandacht tot de monumenten, waaronder natuurlijk een van Nelson en van Wellington. Dit laatste is zeer fraai, maar nog niet geheel voltooid. De bekroning, een ruiterstandbeeld van den generaal, ontbreekt nog. Daar al die graftomben ons echter minder kunnen bekoren, nemen wij afscheid van St. Paul en staan weldra weer te midden van de Londensche herrie.
Les extrêmes se touchent! De eerste persoon, die ons daarbuiten in het oog valt en ons ook dadelijk aanklampt, is een straatventer, die er vuil genoeg uitziet om hem eens flink onder de pomp af te spoelen en die niemand in de verleiding zal brengen hem als een kleinood in een pronkkastje te bergen. De geheele physionomie kenteekent het sujet als een lid der ‘natie’ en met de gewone breedsprakigheid, die dit volk in alle landen en onder alle omstandigheden ten dienste staat, ontvouwt hij voor onze oogen een ‘map’ met tallooze afbeeldingen van Londensche gebouwen en gezichten. Nu, het boekje is goed en staat ons aan en voor een sixpence per stuk gaan er een drietal in ons bezit over. De vraag deed zich later bij ons op, of de vent wel op een eerlijke wijze aan zijn koopwaar gekomen was, nademaal wij herhaalde malen in boekwinkels dezelfde map voor een shilling geprijsd zagen, wat zij dan werkelijk ook wel waard was, terwijl wij op ons eerste bod voor een halven shilling den koop konden sluiten. Veel te vertrouwen zijn de Londensche marskramers in geen geval, zoomin de soms aanvallige bloemenmeisjes, die met een verleidelijk lachje iemands horloge kunnen ontfutselen, als de koopman in knoopjes, mesjes, kurketrekkers en kiespijntinctuur of wat dies meer zij. Evenwel, wij hadden onze eerste herinnering van Londen in bezit.
Wij brachten daarna eerst nog een bezoek aan A.B.C. (Aerated-Bread-Company), zagen toen toevallig de equipage van den Lord Mayor, - een kostelijk opgesmukte koets met gala-bok en rijk gegalonneerd dikbuikig koetsier, en bespannen met een prachtig paar paarden; - kregen vervolgens een kleine herinnering van een der meest bekende figuren van Dickens' werken in den naam van ‘Dombey and Son’, prijkende op de spiegelru[i]ten van een confectie-zaak (wat de illusie wel wat wegnam) en besloten eindelijk gedeeltelijk per bus, gedeeltelijk te voet naar West-minster te gaan, ten einde de Abdij en de Parlementsgebouwen in oogenschouw te nemen. Wij stapten dus op, rolden door het Strand, stapten aan Charing-Cross weer af, en liepen door White-hall recht op ons doel af. Links van ons verrijst in de breede straat het oude paleis van dien naam, waar tot aan den brand van 1697 het Engelsche hof gehuisvest was. Hier leefde de wellustige en wreede Hendrik VIII en leerde er de ongelukkige Anna Boleyn kennen; hier werd Elisabeth gevangen genomen door hare zuster, voor zij in den Tower werd opgesloten, en hier ook keerde zij terug, toen zij den troon had bestegen; hier werd Karel I door een opening, tusschen de vensters aangebracht, op het schavot gevoerd en onthoofd; hier eindelijk resideerden de huichelachtige koningsmoorder Cromwell en later weer de wettige vorst Karel II. Meer dan al de rariteiten, binnen deze muren bewaard, treffen den bezoeker de geschiedkundige herinneringen, aan deze plaats verbonden.
De geheele straat van White-hall is bezet met reusachtige en fraaie gebouwen. Rechts bewonderen wij de gebouwen der Admirality, de kazerne der ‘horse-guards’ en de Government-offices, verdeeld in een afdeeling voor Engelsche, Indische en Buitenlandsche zaken. Vooral dit laatste gebouw treft ons door zijn uitstekende schoonheid, evenals de horse-guards zelf door hunne schitterende uniformen. Voor den ingang der kazerne houden twee ruiters de wacht. Half binnen, half buiten het schilderhuisje staat het paard met zijn sierlijk tuig, onbeweeglijk als uit steen gehouwen; en als een bronzen beeld zit de cavalerist op den rug van het dier, het blinkende kuras om het lijf, den zwaren helm op 't hoofd, de groote rijlaarzen aan de voeten, de onberispelijk witte bandelier over den schouder en de karabijn tegen de heup, het ideaal van een volmaakt ruiter. De Engelsche soldaat, met name de infanterist, is anders geen zeer sympathieke verschijning. 't Zijn over 't geheel flinke kerels en de uniform is net; maar hun optreden heeft iets ‘ik en weet niet wat,’ iets verwaands. Het mutsje staat zoo pedant scheef, en de houding is zoo blufferig; met het rietje in de handen wordt zoo ploertig gemanoeuvreerd en de oogen blikken zoo brutaal rond, dat zij juist niet veel achting afdwingen. Gelukkig is hun aantal in verhouding tot de burgerij zeer miniem en men ziet er dan ook slechts hier en daar een als een verschietende ster passeeren.
Wij hadden intusschen West-minster bereikt. Links zagen wij de kolossale brug en daarvoor de reusachtige parlementsgebouwen. Van 1840-53 is dit grootste van alle moderne gebouwen door den architect Barry opgetrokken. Van te voren reeds had deze bouwmeester naam gemaakt door de uitvoering van meerdere clubgebouwen, waaronder dat van de Reform-club vooral bijval had gevonden, en in deze stichtingen had hij een bijzondere voorliefde getoond voor den stijl der Italiaansche Renaissance. Voor de Parlementsgebouwen evenwel was de Gothische stijl voorgeschreven, en dientengevolge waren de plannen van den kunstenaar in dezen stijl ontworpen en wel in den zoogenaamden Perpendiculair-stijl uit den tijd der Tudors van de XVe en XVIe eeuw. Om de noodige volharding te verkrijgen tot het bezichtigen van al wat bezienswaardig was, namen wij onder het standbeeld van Richard Leeuwenhart (een vrij leelijk paard, tusschen twee haakjes) een kleine opfrissching uit de veldvlesch en gaven daarna onze oogen den kost. De uitwendige ordonnantie is tamelijk eentonig, daar het geheele gebouw, ongeveer 275 M. lang, bijna uitsluitend een herhaling vertoont van dezelfde motieven. Steeds gelijkvormige vensters met gelijke spitsbogen in drie rijen boven elkaar geplaatst; telkens weer dezelfde samenstellende eenheden, die evenver vooruitspringen, gelijke vensters, gelijke versiering, 't wordt wel wat saai, hoe rijk 't ook is. Een dankbare afwisseling geven dan ook de twee hoektorens, de vermaarde Victoria-tower in het zuiden en de St. Stephen's-tower in het noorden. Een verbazende steenklomp is de eerstgenoemde. De domtoren van Mechelen is er een geraamte bij en zelfs de zware Martini van Groningen toont mager en schraal bij dit monster. Hiermee is volstrekt niet gezegd, dat het Londensche bouwwerk het wint van deze twee Nederlandsche torens; integendeel, vooral de proporties, de verdeeling en de ornamentiek van den Dom van Mechelen zijn heel wat bevalliger dan die van den Victoria-tower. Bij
een basis van 25 M. in het vierkant, bereikt deze een hoogte van 103 M en is daarbij tot boven toe even zwaar en zonder spits opgebouwd; alleen op den hoogsten trans prijken vier hoektorentjes. Ieder nu, die eenigen smaak bezit, zal de proporties van een toren, die even viermaal zoo hoog als breed is, niet zeer bevallig noemen. Sierlijker is dan ook de St.-Stephens-toren, die 97 M. hoog is, maar veel slanker dan zijn overbuur. Deze toren bevat het uurwerk, waarvan de wijzerplaten alleen 7 M. in middellijn zijn, benevens de reusachtige klok, - door het volk Big Ben gedoopt, - die 13.000 KG. zwaar is en haar metalen stem bij gunstig weer over een groot gedeelte van de stad kan doen hooren.
(Wordt vervolgd.)