Arthur Verhaegen.
De bekende Belgische volksman, wiens portret wij, naar aanleiding van het werkliedencongres te Charleroi, onzen lezers aanbieden, is, evenals zijn vriend Helleputte, eere-ingenieur van den Belgischen waterstaat. Hij werd te Brussel geboren, en aan de hoogeschool van Gent, waar hij zijn studiën deed, onderscheidde hij zich boven al zijn makkers.
Hij verkreeg zijn diploma in 1870 en was de eerste van zijn leerjaren, die toch studenten telde van buitengewoon talent, zooals wijlen Theodore Belpaire, hoofdingenieur van den provincialen dienst van Oost-Vlaanderen, en Constant de Burlet, algemeen bestuurder der Nationale maatschappij van Buurtspoorwegen.
Hij was het eerst werkzaam te Charleroi, doch kort daarna huwde hij de dochter van den heer Lammens, thans senator voor Kortrijk, en kwam zich te Gent vestigen, waar hij nu nog verblijft.
Aldaar knoopte hij nauwe betrekkingen aan met burggraaf Jan Bethune, die toen reeds de St.-Lucasschool gesticht had en ijverig werkte voor de wederopbeuring der christelijke kunst in België.
De jonge en talentvolle ingenieur legde zich toe op de bouwkunst. Het aloud Begijnhof was door het liberaal godshuizenbestuur van Gent verwereldlijkt. Wat door al de vroegere omverwerpers geëerbiedigd geweest was moest verdwijnen. De Begijnen waren verplicht elders een schuilplaats te zoeken.
De hertog van Arenberg kwam haar te hulp. Geld werd haar geleend, een uitgestrekte lap grond aan de poorten van Gent daarvoor gekocht en weldra verrees een nieuw Begijnhof. Verhaegen was de bouwmeester van die kleine stad, in den Vlaamsch-gothischen trant uitgevoerd; - een grootsch en schilderachtig werk, dat honderden vreemde bezoekers jaarlijks komen bewonderen.
Verscheidene andere en merkwaardige gebouwen werden nog onder zijn leiding opgericht: tot voorbeeld dienen het klooster en het gasthuis der Zusters van Liefde te Gent, en de kerk der Vlamingen te Parijs.
Ondertusschen had hij de werkplaats voor brandschildering overgenomen, door meester Jan Bethune tot stand gebracht. In dit zoo moeilijke vak muntte hij insgelijks uit. Bijna al de voorname kerken van België bezitten brandvensters, door Verhaegen uitgevoerd. Al die werken getuigen van zijn verheven kunstgevoel en van zijn getrouwheid aan de grondbeginselen der middeleeuwsche kunst, door meester Jan Bethune weder ingevoerd.
Doch een ander terrein moest Verhaegen weldra betreden, om er nieuwe diensten te bewijzen. Eenige werklieden hadden te Gent de zware taak op zich genomen, hun makkers vrij te maken van het vernederend juk van het socialisme, dat toen reeds zoo zwaar op de schouders der Gentsche arbeiders drukte.
Aan hun hoofd stond Eylenbosch, letterzetter, sedert hoofdopsteller geworden van Het Volk. Hij en zijn vrienden stichtten met hun eigen penningen, zonder hulp van iemand, een dagblad, de Lichtstraal, dat moedig het socialisten-orgaan Vooruit bekampte.
Het was een echte heldenstrijd, te weinig gekend en geschat in België. Die eerste opstellers van den Lichtstraal en vooral Eylenbosch mogen aanspraak maken op de erkentelijkheid van al de katholieken. Zij gaven een uiterst schoon bewijs van verkleefdheid aan het geloof, van standvastigheid en zelfopoffering en mogen tot voorbeeld strekken aan vele jongelingen der meer bemiddelde standen, die, ofschoon meer belang hebbende bij de nederlaag van het socialisme, zich toch minder opofferingen getroosten om tot die nederlaag mee te werken, en blijven leven, alsof zij verzekerd waren dat de tegenwoordige toestand eeuwig moest duren.
Doch die mannen uit het volk moesten ondersteuning hebben. Zij wendden zich tot Verhaegen. Hij begreep hun streven, hij waardeerde dit, zooals het verdiende, hij werd hun hoofdman, hun leider, hun vriend.
De ‘anti-socialistische werkliedenbond’ van Gent werd gesticht. De lichtstraal werd vervangen door Het Volk. Wat Verhaegen deed voor de werklieden van Gent, ware te lang en is onnoodig hier uiteen te zetten. Al de arbeiders kennen zijn werkzaamheid en zijn er hem erkentelijk voor. Zelfs de socialisten moeten bekennen dat hij een waar vriend is van de volksklasse.
Een vriend, zeggen wij, en niet een vleier, want juist daarin ligt de verdienste van Verhaegen, dat hij steeds waarheid en rechtvaardigheid verdedigt, en niet lijdt aan de zucht naar een ijdele en ongezonde populariteit.
Hij wil de werklieden helpen. Hij wil ze niet doen dienen tot zijn eigen verheffing.
Een schoon voorbeeld van zelfverloochening gaf hij tijdens de verkiezingen voor de Kamer in 1894. De ‘anti-socialistische werkliedenbond’ moest twee candidaten aanwijzen. Met eenparigheid van stemmen werd Verhaegen voorgesteld. Hij weigerde, zeggende dat de werklieden beter deden met werklieden als vertegenwoordigers aan te geven.
Edele houding voorwaar, te zelden nagevolgd, en die Verhaegen nog hooger deed stijgen in het aanzien van burgers zoowel als werklieden.
Het was zeker te wenschen, dat Verhaegen in de Kamer mocht zetelen. Zoo hadden toen de werklieden gedacht. Verhaegen was van meening, dat het beter was een werkman in zijn plaats af te vaardigen.
Het is te verwachten, dat de Gentsche burgers zijn belangelooze toewijding zullen waardeeren en Verhaegen bij de eerste gelegenheid in de Kamer zullen brengen.
Sedert een jaar staat Verhaegen aan het hoofd van den ‘Belgischen Volksbond.’ Onder zijn leiding zal die vereeniging zonder twijfel groeien bloeien. Moge hij de eendracht zien tot stand komen van al degenen, welke hun krachten aan de volkszaak willen toewijden.
in de buurt van de bank en de beurs te londen.