Genezen.
Een badgeschiedenis.
(Vervolg.)
‘Mijnheer de gerechtsraad, juffrouw Gertrude, wat een voorrecht u te ontmoeten,’ zei het jonge mensch.
‘Mijn waarde assessor,’ antwoordde de gerechtsraad joviaal, ‘wat voert u hier in dit oord der zieken?’
‘Veroorloof mij, met zekere bezorgdheid dezelfde vraag tot u te richten, mijnheer de gerechtsraad.’
‘Een beetje rheumathiek, collega, niets van beteekenis. Maar u?’
‘Ik moest hier in de buurt een maand voor een collega in de bres springen, ben nu voor een paar dagen vrij van dienst en besloot daarom een beetje van het leven op een badplaats te gaan genieten.’
‘Altijd nog dezelfde,’ plaagde de gerechtsraad.
‘Wijsbegeerte, verruiming van mijn gezichteinder drijft mij, maar geen genotzucht, geloof me,’ verzekerde de assessor.
Doctor Von Beugen had geen oog van hem afgewend, maar hem van onder tot boven gemonsterd. Zijn gemaakte manier van spreken beviel hem niet, evenmin als zijn opzichtige kleeding, kortom, de indringer vond weinig genade voor zijn oogen.
Zoo kwam het, dat Von Beugen bij de woorden van den gerechtsraad: ‘mijnheer Richter, assessor, - dr. Von Beugen, leeraar,’ als uit een droom ontwaakte en niet in staat was, een paar beleefde woorden tot den voorgestelde te richten.
Hij maakte een korte, stomme buiging. De assessor scheen weinig notitie van hem te nemen, mompelde zijn ‘zeer aangenaam’ in zijn baard, en wendde zich aanstonds, zonder een antwoord van den doctor af te wachten, tot Gertrude.
Deze scheen tegenover hem haar gewone vrijmoedigheid te hebben verloren. Zij streed zichtbaar met zekere verlegenheid. Von Beugen bemerkte het en was er onaangenaam door getroffen.
De assessor had ondertusschen spoedig Gertrude in een levendig gesprek gewikkeld. Den doctor interesseerde het niet, waarom hij zwijgend naast hen voortliep.
‘Heeft u al de réunions bezocht?’ vroeg de assessor.
‘Tot dusver nog niet,’ was het antwoord.
‘Dan hebben zij tot dusver allen glans gemist.’
‘Vleier,’ zei de gerechtsraad lachend.
‘Ik zou u toch een bezoek dringend aanraden,’ vervolgde de assessor. ‘Gij schijnt hier zoowat als kluizenaars te leven. Wat dunkt u er van, indien wij er van avond mee begonnen?’
‘Och, wij missen er niets door, niet waar papa?’
‘Ik zal er ten minste mijn hand niet om verdraaien,’ antwoordde de gerechtsraad.
‘Men moet alles leeren kennen,’ hernam de assessor. Op een badplaats geweest te zijn, zonder de réunions te hebben leeren kennen, staat bijna gelijk met in Rome te zijn geweest zonder den Paus te hebben gezien.’
‘Ik kan het niet helpen, mijnheer de assessor,’ antwoordde Gertrude, ‘maar 't gemis van die réunions gaat mij niets ter harte.’
‘En wat zegt u daarvan, doctor?’ wendde Richter zich plotseling tot den zwijgenden Von Beugen.
‘Over den smaak valt niet te twisten. Als juffrouw Justus in zulke amusementen vermaak schept, zullen er niet veel woorden noodig zijn, om haar te overreden daaraan deel te nemen; - zoo niet, dan zal het u misschien gelukken, haar over te halen.’
‘Zeer vleiend voor mij, doctor. U schijnt overigens geen groot vriend van dergelijke amusementen te zijn.’
‘Al was ik het, dan zou mijn keel mij op het oogenblik toch niet veroorloven, daaraan deel te nemen. Ik moet er in ieder geval van afzien.’
‘'t Is bepaald jammer,’ meende de assessor, ‘maar het kan toch geen invloed hebben op uw besluit?’ vervolgde hij, tot Gertrude gewend. ‘Of wel?’ voegde hij er na een poos bij.
Het liefst had Gertrude ‘ja’ gezegd, maar dat ging toch niet. Daarom schudde zij verlegen met het hoofd.
‘Nu, dan is het afgesproken, van avond in de Kursaal. Op den eersten dans leg ik beslag, juffrouw. Een hoekje met een flesch Hochheimer zal ook nog wel te vinden zijn, mijnheer de gerechtsraad, en...’
‘Op het eerste glas leg ik beslag,’ viel hem Gertrudes vader lachend in de rede.
Men was ondertusschen het Kurhaus genaderd, en de assessor keek op zijn horloge.
‘O wee, ik heb geen tijd meer te verliezen,’ riep hij uit. ‘Veroorloof mij, mij te verwijderen, om nog een beetje toilet te maken voor dezen avond. Ik zal mij het voorrecht toekennen, u af te halen. Tot weerziens!’ Hij maakte een diepe buiging voor Gertrude, een eerbiedige voor haar vader, een zeer lichte voor Von Beugen en was spoedig uit het gezicht verdwenen.
Toen de assessor zich verwijderd had, had Von Beugen ook niet veel zin meer, nog langer in Gertrudes nabijheid te blijven. Tegen zijn gewoonte zag hij er van af, hen beiden naar huis te vergezellen, en nam zoo snel afscheid, dat de gerechtsraad en Gertrude beiden zóó verrast waren, dat zij hem niet konden terughouden.
‘Hij schijnt zijn krachten overschat te hebben, zijn stem klonk vandaag ook wat schor,’ merkte de gerechtsraad op.
Gertrude zweeg, zij wist wel beter.
Toen echter de assessor gefriseerd en in een onberispelijk toilet verscheen, om ze in een rijtuig af te halen, verweet zij zich, dat zij den moed niet bezat, nog op het laatste oogenblik om zijnentwil haar woord terug te nemen.
Het gistte intusschen in het hoofd van den doctor. Met groote stappen liep hij de kamer op en neer, of liet zich met een harden smak op een stoel neervallen. Hij, die van zijn zaak zoo zeker meende te mogen zijn, zag zich nu in eens al zijn zoete hoop ontroofd.
Met gekunstelde onverschilligheid greep hij naar een boek, om de lectuur van een geleerde verhandeling, die hij in den laatsten tijd erg verwaarloosd had, voort te zetten. Maar telkens dwaalden zijn gedachten van zijn onderwerp af, en hoe langer hij op de vóór hem liggende bladzijde tuurde, hoe meer de letters voor zijn oogen verdwenen. In plaats daarvan kreeg hij het gezicht van Gertrude te zien, en bij dien aanblik vergat hij zijn voornemen, om niet meer aan haar te denken. Hij wilde haar zien, maar hoe zou hij ze vinden?
In den geest zag hij haar in de armen van den assessor de zaal doorzweven. Deze gedachte werd hem onuitstaanbaar en deed hem zijn gewone kalmte verliezen. Misschien lachte juist de assessor hem op dit oogenblik uit of hield Gertrude met haar nieuwen kennis voor den gek. Dit denkbeeld verbitterde hem, en vóór hij zich rekenschap gaf van hetgeen hij deed, had hij zijn gala-jas aangetrokken en stond kort daarop met kloppend hart voor de deur van de Kursaal. Hij trad binnen, maar hield zich nog op den achtergrond. Hij wilde zich zelf volkomen meester zijn, voor hij haar te gemoet trad. Hij keek eerst in de vestibule om zich heen, maar kon de gezochten niet ontdekken.
‘Hij zal wel bij zijn Hochheimer zitten, de oude,’ mompelde hij bij zich zelf. ‘Hij en de assessor zijn immers twee handen op één buik.’
Daar de muziek juist een vroolijke wals speelde, vestigde Von Beugen zijn aandacht op de zaal.
Hier hoefde hij niet lang te zoeken, want bij het eerste gezicht zag hij Gertrude aan den arm van den assessor door de zaal dansen. Zijn naijver werd door dit gezicht gaande gemaakt, maar toch kon hij het oog van Gertrude niet afwenden.
Nu zweeg de muziek.
De assessor geleidde zijn danseres naar een fauteuil en liep toen snel de zaal door, blijkbaar om voor Gertrude een verfrissching te halen. Het jonge meisje zat alleen. Haar vroolijkheid was verdwenen, en haar trekken namen een uitdrukking van vermoeidheid aan. Als in een droom liet ze haar blik over de menigte weiden.
(Wordt vervolgd.)