Hertog Karel de Stoute.
Na veel wisselingen was de heerschappij over de graafschappen Holland en Zeeland in het bezit gekomen van de machtige graven van Borgondië uit het koninklijk huis der Valois. Na de lange, vreedzame regeering van Filips den Goede nam in 1467 zijn zoon Karel de Stoute de teugels van het bewind in handen. Karel was dapper, tot vermetelheid toe, en werd verteerd door een brandende eerzucht. Zijn korte regeering van tien jaren is dan ook een aaneenschakeling van oorlogen, òf door hem ondernomen om zijn macht uit te breiden, òf door zijn vijanden begonnen om de steeds wassende macht van den Borgondischen hertog te knotten.
Karels grootste vijand was zijn bloedverwant koning Lodewijk XI van Frankrijk, die, waar de hertog geen ander wapen kende dan het ridderlijke zwaard, listen en kuiperijen te baat nam, om zijn machtigen tegenstander te verslaan. Reeds onmiddellijk nadat hij de regeering aanvaard had, geraakte hertog Karel in moeilijkheden met den koning, die hem tot een bijeenkomst te Péronne noodigde, om daar de zaken te bespreken. Daar de hertog aarzelde, liet de verraderlijke koning de Luikenaars tot een opstand aanzetten. Intusschen had Karel zich bedacht en was te Péronne verschenen. Te midden der onderhandelingen vernam hij van het oproer te Luik, nam den Franschen koning gevangen en dwong hem mee naar Luik te trekken, om van de tuchtiging der oproerlingen getuige te zijn.
Nauwelijks was Lodewijk XI weer op vrije voeten, of hij schond de gesloten verdragen en viel met een leger in de Borgondische staten. Doch deze oorlog was niet van veel beteekenis. De beide vorsten zagen naar bondgenooten uit, om later den strijd opnieuw te beginnen.
Karel de Stoute was intusschen, na het overlijden van hertog Arnold van Gelder, wiens ontaarde zoon Adolf door den Borgondischen hertog gevangen werd gehouden, in het bezit gekomen van het hertogdom Gelder en het graafschap Zutphen. Deze nieuwe aanwinst versterkte hem in zijn streven, om de verschillende landen, aan zijn heerschappij onderworpen, door een nauwen band te vereenigen. Hij wilde een rijk stichten, dat alle landen van de Noordzee tot de Jura zou omvatten en een vaste muur zou zijn tegen Frankrijk.
Reeds herhaalde malen had Karel hierover onderhandeld met den Duitschen keizer Frederik III, en deze was van dit plan niet afkeerig, inzonderheid sedert de hertog hem het vooruitzicht had geopend op een huwelijk van zijn eenige dochter Maria - de erfgename van al zijn staten - met 's keizers zoon Maximiliaan.
In October 1473 begaf de hertog zich met een luisterrijk gevolg naar Trier, waar hij een bijeenkomst zou hebben met den keizer. Karel deed hem hulde voor de nieuw verworven gewesten Gelder en Zutphen en sloeg Frederik III voor, hem met den koninklijken titel dien van stedehouder van het Heilige Roomsche Rijk te verleenen.
De keizer toonde zich bereid, aan Karels verlangen te voldoen, toen de inblazingen van den Franschen koning den zwakken vorst tot andere gedachten brachten. Lodewijk XI wees den keizer op de eerzucht van den Borgondischen hertog, die, eens koning geworden, zich weldra tot keizer zou doen uitroepen. De kuiperijen van den Franschen vorst hadden de gewenschte uitwerking. De keizer nam de voorgenomen koningskroning weer in beraad en verliet in stilte, kort voor den dag waarop de plechtigheid was bepaald, de stad Trier.
De Fransche koning, nog niet tevreden met deze nederlaag, die hij zijn vijand had bezorgd, ijverde met alle kracht om den hertog nieuwe vijanden te verwekken. Hij verbond zich met de Zwitsers: de koning zou geld, de Zwitsers soldaten leveren. Hertog Renatus van Lotharingen sloot zich bij dit bondgenootschap aan, zoodat de Borgondische hertog drie vijanden te bestrijden had.
De Lotharingers waren tegen den machtigen hertog niet opgewassen, hun land werd veroverd, Renatus moest naar den Franschen koning vluchten.
Nu trok Karel op om de Zwitsers te tuchtigen. Hij maakte zich na een kort beleg van Grandson meester, doch bezoedelde zijn overwinning door 300 Berners te laten verdrinken of ophangen.
Deze wraakneming verbitterde de Zwitsers, die met 20.000 man het leger der Borgondiërs aanvielen. Karel en de overige bevelhebbers gaven het voorbeeld van heldenmoed, maar de Zwitsers bleven meester van het slagveld en het heele legerkamp viel in hun handen. In Karels legertent, geheel uit zijde, fluweel, goud en andere kostbare stoffen bestaande, vonden de overwinnaars naast veel edele kunstwerken een diamant van onschatbare waarde, 's vorsten ridderorde van het Gulden Vlies, een gouden troon en het groote staatszegel. Meer dan 400 kisten met geld, kostbaarheden en rijke gewaden gingen eveneens verloren, terwijl een groote voorraad oorlogswapenen werden buit gemaakt. Alleen het gevonden geld vertegenwoordigde een waarde van meer dan drie millioen, voor dien tijd een ontzaglijke som.
De Zwitsers, over dezen onverwachten voorspoed verbaasd, gingen met den buit al heel zonderling om. Het geld maten zij elkaar met hoeden toe. Doch van de waarde der kostbaarheden hadden de Alpenbewoners geen begrip. De diamant, die door hertog Karel in waarde met een zijner provincies werd gelijk gesteld, werd door den vinder voor een gulden verkocht. Belangrijke staatspapieren gebruikten zij om vuren aan te maken, en de kostbaarste geborduurde stoffen verkochten ze bij de el, of het eenvoudig linnen of laken ware geweest.
Karel verloor intusschen den moed niet en evenmin het vertrouwen, dat hij ten slotte over de Zwitsersche boeren zou zegevieren. Nadat hij aanzienlijke versterkingen had gekregen, trok hij door Waadtland naar Murten (op zijn Fransch Morat), met het oogmerk van daar naar Freiburg en Bern op te rukken.
Maar Murten verdedigde zich heldhaftig en sloeg alle bestormingen der Borgondiërs af. Bovendien kwam een leger van 34.000 man, onder den hertog van Lotharingen en andere bevelhebbers, de belegerden te hulp. De Zwitsers hadden de stoutheid, hertog Karel binnen zijn verschansingen aan te tasten. Van weerszijden werd met groote dapperheid gestreden, maar na een hardnekkige worsteling zag Karel zich genoodzaakt het slagveld vluchtende te verlaten. Dit tooneel geeft de gravure in dit nummer met pakkende werkelijkheid weer. Tien duizend Borgondiërs lieten bij Murten het leven, voor meer dan de helft door de Zwitsers, die geen genade schonken, in koelen bloede vermoord. Ook nu was de buit groot: zoo viel al het Borgondisch geschut in handen van den vijand.
Karel de Stoute wilde opnieuw een machtig leger op de been brengen, maar het uitgeputte Borgondië kon slechts 3000 man leveren in de plaats van de 40.000, die hij vroeg, en de Nederlandsche gewesten deden nog minder. De Staten van Vlaanderen en Brabant verklaarden, dat zij besloten waren, hem noch met geld, noch met manschappen in dezen oorlog te steunen. Zij waren, schreven zij, door zijn zinneloozen strijdlust met ondraaglijke lasten bezwaard.
Hertog Renatus van Lotharingen maakte van Karels tegenspoed gebruik om verschillende steden terug te winnen en zelfs na hevigen tegenstand Nancy te heroveren. Nu kon niets den Borgondischen hertog meer weerhouden te velde te trekken. Na weinige dagen bereikte hij de Lotharingsche hoofdstad, die welhaast geheel was ingesloten. In Januari 1477 rukte echter Renatus met 20.000 man tot ontzet aan. Van het eenmaal zoo prachtige Borgondische leger was door koude, honger en ziekte niet meer dan 2000 man overgebleven, in staat de wapens te voeren.
Het kleine leger was spoedig overvleugeld. Weer moest Karel vluchten, maar toen hij over een toegevroren plas wilde trekken, brak het ijs onder zijn zwaar geharnast paard. Vruchteloos spande hij alle pogingen in om er uit te komen; door toesnellende Zwitsers werd hij afgemaakt en naakt uitgeschud.
Den dag na den slag werd het lijk vastgevroren gevonden, met geronnen bloed bedekt en het gezicht opgezwollen. Hertog Renatus liet het lijk van zijn grooten tegenstander plechtstatig in de kerk van St. George te Nancy bijzetten, van waar het in 1550 door Karel V, den achterkleinzoon van Karel den Stoute, naar Brugge werd gevoerd en in de O.-L.-Vrouwekerk een rustplaats vond. Thans nog wijst een praalgraf van verguld koper de grafstede van den vermetelen hertog aan, die, had hij geen Alexander willen zijn, een der voortreffelijkste Nederlandsche vorsten ware geweest.