De feesten te Brugge ter eere van den Gelukzaligen Idesbaldus.
Hebben de lezers hierboven kennis gemaakt met het leven van den gelukzaligen Idesbaldus van der Gracht, met een enkel woord mogen hier de feesten herdacht worden, ter eere van dien gelukzalige in de goede stad Brugge gevierd.
Zaterdag den 11n Juli des avonds om zes uren werd de plechtigheid geopend in de kerk van O.L.V. ter Potterie, waar het lichaam van den gelukzalige rust, met de zegening der reliek van Idesbaldus. Zondags werd na een plechtige Hoogmis in dezelfde kerk het eerbiedwaardig lichaam in plechtigen ommegang overgebracht naar de kerk van het Groot Seminarie, waar Z.D.H. Mgr. Waffelaert, bisschop van Brugge, een pontificale Mis opdroeg. Na afloop hiervan werd de kist geopend, het gebeente met zilverdraad aan een bed van witte zijde gehecht, daaruit genomen en vervolgens aan het volk vertoond. Tegen een achtergrond van smetteloos wit en door een schitterend licht beschenen, staken de donkere lijnen der verbruinde beenderen van den gelukzalige scherp af. Hierna werden de heilige overblijfselen weer in de kist gelegd, die vervolgens opnieuw verzegeld werd en in plechtige processie naar de kerk ter Potterie teruggebracht.
Hier droeg de bisschop van Brugge des middags om drie uur een plechtig Lof op, en om zes uren werd de eerbiedwaardige reliquie naar de kathedraal overgebracht. In den plechtigen stoet bevonden zich vertegenwoordigers van verschillende kloosterorden, een groep monniken der Cistenciënser-orde, waartoe de gelukzalige behoorde, met een gemijterden abt aan het hoofd, de studenten van het Seminarie en een talrijke ingetogen menigte.
Maandag om tien uren droeg Mgr. Nava di Bontife, aartsbisschop van Catania en apostolisch nuntius te Brussel, de Hoogmis op, waarna de eerwaarde pater Van Suil, van de orde der Jesuïeten, een welsprekende lofrede hield op den gelukzalige voor een ontzaglijk gehoor, waaronder verscheidene bisschoppen en gemijterde abten.
Des namiddags om drie uren trok de geschiedkundige stoet uit, zóó indrukwekkend, zóó rijk als alleen Brugge die te zien geeft, beroemd om zijn optochten ter herinnering aan Karel den Goede en Breidel en De Coninc.
Het doel van den stoet was, den gelukzaligen Idesbaldus te verheerlijken, en met hem de andere heiligen en zaligen, die aan het bisdom Brugge behooren, òf omdat zij er geleefd hebben, òf omdat hun heilige overblijfselen daar berusten, òf omdat zij er op bijzondere wijze worden vereerd. En opdat het heele bisdom aan deze schitterende betooging van geloof en vaderlandsliefde zou deelnemen, had ieder dekenaat één of meer groepen ingericht, die betrekking hadden op de heiligen, die daartoe meer in het bijzonder behooren, terwijl de overige groepen door de parochiën, de geestelijke instellingen en de katholieke vereenigingen van Brugge waren gevormd.
Het eerste gedeelte van den stoet, dat niet minder dan 46 nummers telde, verbeeldde de geschiedenis van het bisdom Brugge door tal van heiligen, bisschoppen, monniken, graven, edellieden, jonkers, schildknapen, ruiters, maagdekens enz., terwijl tevens de reliquieën der verschillende heiligen en gelukzaligen in den stoet werden meegedragen.
Het tweede deel van den stoet was geheel aan den gelukzaligen Idesbaldus gewijd. Daarin kwamen bijzonder merkwaardige groepen voor, als een ruitergroep, voorstellende Walther van der Gracht, vader van Idesbaldus, ten kruistocht trekkende; Idesbaldus, page aan het hof van Boudewijn Vil, graaf van Vlaanderen; Idesbaldus, kanunnik van het kapittel van St. Walburga te Veurne. Een andere groep, die het vertrek van Dirk van den Elzas, graaf van Vlaanderen, naar den kruistocht voorstelt, vinden de lezers in dit nummer weergegeven. Toen Dirk van den Elzas den troon van Vlaanderen beklommen had, benoemde hij Idesbaldus tot hofkapelaan, en stelde dezen bij het aanvaarden van zijn eersten tocht naar het H. Land, naast zijn gemalin Sibylla van Anjou, tot stadhouder van het graafschap aan. Deze was een bijzonder luisterrijke groep. Wij zien graaf Dirk en zijn gemalin Sybilla, hun kinderen Philips en Margareta, den gelukzaligen Idesbaldus, den kanselier van Vlaanderen, den connétable, den opperschenker en andere hooge heeren van het hof, kruisridders en ten slotte drie gijzelaars, welke de koning van Engeland, die van 's graven afwezigheid gebruik maakte om in het Zuiden van Vlaanderen te vallen, als borgen aan Idesbaldus moest uitleveren.
Niet minder belangrijk en schitterend was een andere groep, eveneens in dit nummer weergegeven, die aartshertogin Isabella voorstelt, naar Veurne trekkende, om er de relequieën van den gelukzalige te vereeren. Zooals men hierboven gelezen heeft, werd in 1623, lang nadat de Geuzen de abdij van Duijnen verwoest hadden, het lichaam van Idesbaldus in ongeschonden staat onder de puinhoopen ge-