ook de breedte van de Duijnen te beperkt scheen, om allen te ontvangen, die den dood van hunnen getrouwen en heiligen vriend kwamen beweenen. Zijne medebroeders, overtuigd dat hun diepbetreurde vader nu hun voorspreker in den hemel geworden was, besloten van de gewoonte der Cisterciënsen af te wijken door het kostbaar lichaam te plaatsen in een looden kist; ongebalsemd echter werd het binnen de kloostermuren begraven. En toch verspreidde het een aangenamen geur, toen men zeven en twintig jaren later die kist te voorschijn bracht, om het eerbiedwaardig overblijfsel van den zalige naar eene nieuwgebouwde kloosterkerk over te brengen. Dit buitengewoon verschijnsel nam op den weg daarheen zoo zeer toe, dat de schare, die den doode volgde, meende een hemelschen geur te genieten. Bij de opening van de kist werd het lichaam bevonden in een toestand, alsof het zooeven begraven was. De kloosterlingen versierden het met rozen, bloemen en welriekende kruiden. Daarna sloten zij de looden kist weer en plaatsten die met eerbied in den bodem van de kapittelzaal.
Gedurende geruimen tijd, zegt de kloosterkroniek, werd ter eere van den dienaar Gods zijn jaarlijksche gedachtenis gevierd en jaarlijks ook het kerkelijk officie gebeden, als ware hij de bizondere beschermheilige van het klooster. Dit godvruchtig gebruik werd in de abdij van Duijnen voortgezet, totdat de oproerlingen der 16e eeuw de kloosterlingen verjaagd hadden. Het klooster werd verwoest en zijne bouwvallen verdwenen meerendeels onder het zand der steeds aanspoelende zee. Zelfs het zeewater drong er in door en vormde een gracht juist boven de plaats, waar het lichaam van Idesbaldus begraven lag. Maar een helder licht, dat door velen gezien, herhaaldelijk des nachts uit den hemel op het graf van den zalige nederdaalde, wees duidelijk zijne tijdelijke rustplaats aan. Door dit hemelteeken geleid, begon Bernardus Campmans, veertigste abt der naar Brugge verplaatste abdij van Duijnen, zijn onvermoeide nasporingen. Op den 13en November van het jaar 1623 had hij de voldoening, het lichaam van den zaligen Idesbaldus terug te vinden. Nadat het water gekeerd en het zand tot op twaalf voeten diepte uitgegraven was, kwam onder een plaveisel, waarop in kleine steenen de woorden te lezen waren: ‘Idesbaldus Abbas III Dunensis’ de looden kist te voorschijn. Voor de tweede maal werd deze geopend op den 21n April 1624 in tegenwoordigheid van den bisschop van Ieperen, Antonius Hennin, en van vele aanzienlijke geestelijken en leeken. Het lichaam was nog ongeschonden en getooid met de bloemen en kruiden, die er bij de eerste opening over verspreid werden. Op het hart van den zalige lag een roos, zoo frisch en gaaf, als ware zij eerst vóór twee of drie dagen geplukt. Met veel godsvrucht bracht de bisschop deze roos naar zijn bisschoppelijk verblijf en Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid vaardigde een authentieke verklaring uit van den wonderbaren toestand, waarin het bisschoppelijk onderzoek het lichaam van Idesbaldus gevonden
had.
De mare dezer bevinding verspreidde zich spoedig door Frankrijk, Italië, Spanje, Duitschland en vooral over de toenmalige Nederlanden. Dientengevolge nam Clara Isabella, regentes der zeventien provinciën, het besluit om met geheel haar hof het eerbiedwaardig lichaam te gaan beschouwen. Ten einde aan het voornemen van Hare Hoogheid te gemoet te komen, werd het lichaam daags voor haar bezoek op een tafel neergelegd.
Het was op den 13n Augustus van het jaar 1625, toen de vorstin in het klooster verscheen met den kardinaal De la Cueva, aartsbisschop van Cesarea, den markies Spinola en een schitterend gevolg van edellieden en hovelingen. Met bewondering beschouwden zij het lichaam van den zalige; het lag daar nog even ongeschonden als te voren en verkwikte de omstaanders met den vorigen hemelschen geur.
‘Dit is de vinger Gods!’ riep de kardinaal herhaaldelijk uit, terwijl Isabella zich niet kon weerhouden meermalen te verzuchten: ‘O, welk een goeden en zoeten geur verspreidt dit heilig lichaam!’
Na het vertrek van de vorstin nam de toeloop der geloovigen zoo zeer toe, dat de kloosterkerk te klein was, om allen te bevatten. Vele kranken vonden genezing op de voorbede van Gods dienaar en niet zelden bleek het, welk een macht hij op de booze geesten uitoefende.
De wonderteekenen en gunstbewijzen, door tusschenkomst van Idesbaldus verkregen, legden getuigenis af van zijn eeuwige gelukzaligheid. Vooral in het bisdom van Brugge werd hij sinds onheuglijken tijd als een zalige vereerd: aan zijn jaarlijkschen feestdag waren zelfs aflaten verbonden. Nog pleegt het volk op den gedenkdag van zijn verscheiden, den 18n April, zijn graf te versieren; een lofrede op den zalige wordt dan uitgesproken en dankbaar aangehoord door menigeen, die verkregen weldaden aan zijne voorspraak toeschrijft.
Aan al deze uitingen van godsvrucht en vereering ontbrak echter nog het zegel der Kerk, dat is, de wettelijke uitspraak van het hoogste gezag, dat de voortdurende vereering, aan Idesbaldus gebracht, door den H. Stoel wordt erkend en bevestigd. Na een veeljarig en vormelijk onderzoek heeft onze H. Vader Paus Leo XIII onlangs deze heuglijke uitspraak gedaan en vastgesteld dat de kerkelijke getijden met de daaraan beantwoordende Mis ter eere van den zaligen Idesbaldus, abt, jaarlijks op den 18n April voor geheel het bisdom van Brugge verplichtend zullen zijn.
Het Pauselijk besluit, waarbij de zalige Idesbaldus van der Gracht aan de openbare vereering der geloovigen wordt voorgesteld, wekte onder zijne landgenooten zulk een geestdrift, dat zich al aanstonds een comité vormde, om ter eere van hunnen verheerlijkten medeburger buitengewone feestelijkheden te beramen. Volgens een schrijven in Le XXe Siècle van 10 Februari ll. werd, in overeenstemming met de vernomen wenschen, vastgesteld, dat op Maandag 13 Juli de reliquieën van den zalige in een historischen optocht door de stad Brugge zouden omgedragen worden. Met den meesten luister is dit plan nu verwezenlijkt. Uit de welgeslaagde afbeeldingen, welke de Belgische Illustratie thans van het feestvierend Brugge geeft, kunnen de lezers zich een denkbeeld maken van de schitterende hulde, die in onze negentiende eeuw door geheel een stad wordt gebracht aan een landgenoot, wiens heilig leven, nu acht eeuwen geleden, een aanvang nam.
Dat de belangstelling in dit feestgetij de grenzen van België overschreed en zich in dit tijdschrift openbaart, vindt zijn oorsprong in den stamboom van den zaligen Idesbaldus van der Gracht; zijn edele geslachtsnaam werd omstreeks 1575 door het huwelijk van Jan van der Gracht met Amelberge van Waterschoot verbonden aan de familie Van Waterschoot van der Gracht.
Deze familie voerde en voert nog steeds hetzelfde wapen als dat der Belgische familie Van der Gracht en, war meer zegt, zij verloor den zieleadel niet, die Idesbaldus tot een zalige gestempeld heeft.
B.
M.P.K.