pelde Koen, die smakelijk op een waterbroodje knabbelde.
Had de dokter zoo iets durven zeggen, mevrouw zou onmiddellijk vuur gevat hebben; maar Koen kon geen kwaad bij haar doen en heel zoetsappig bracht zij tegen zijn opmerking in 't midden:
‘Je moet rekenen dat hij zachtjes aan op geposeerden leeftijd raakt en dat zijn aristocratische afkomst en omgeving hem vanzelf iets correct deftigs geven, wat wij zoo niet gewoon zijn. Je kan hem niet bij jou en je kornuiten vergelijken, die eigenlijk nog in de vlegeljaren verkeert. Hij is een solied en serieus jongmensch, en ik had wel graag gezien dat Henriette zich wat gevoeliger had getoond voor zijn attenties; zulke gelegenheden om met menschen uit den eersten stand in relatie te komen moet men op prijs weten te stellen....’
‘Hoor je 't, Henriette?’ riep Koen spottend, zonder eenige consideratie voor de hooge strevingen van zijn mama, ‘je zorgt dat je hem inpalmt; dan krijgen we misschien nog oudadellijk bloed in de familie, ten minste als de jonker nog bloed in zijn lijf heeft, waar ik hard aan twijfel, - en u, pa?’
‘Gezond bloed zal hij zeker niet veel hebben,’ merkte de dokter droogjes op. Met moeite poogde hij een hapje brood door zijn toegeschroefde keel te krijgen.
‘Dat dunkt me ook; zulk oud bloed is niet altijd even frisch,’ zei Koen lachend en Henriette lachte hartelijk mee.
Mevrouw beet zich op de lippen.
‘Je kan toch van zoo iemand niet vergen, dat hij als gast even uitgelaten zou zijn als jij gisteravond met Estella was,’ bracht zij nog in 't midden. ‘Je schijnt je beter geamuseerd te hebben dan Henriette,’ voegde ze er bij om aan het gesprek een andere wending te geven.
‘Ja,’ kwam de dokter er nu in eens tusschen, met meer belangstelling dan hij tot dusver had aan den dag gelegd; ‘ik heb opgemerkt dat je het bijzonder druk had met dat jodinnetje?’
‘Och, het is een verduiveld aardig nest, waar ik me best een avond mee amuseeren kan,’ bekende Koen luchthartig.
‘Pas maar op dat je haar het hoofdje niet op hol maakt,’ waarschuwde de dokter, ter sluiks naar zijn vrouw opziende.
‘O heb daar maar geen vrees voor, pa; zoo'n onnoozel Gretchen is ze niet, dat ze zich door den eersten den besten Faust laat bepraten. Ze speelt heel aardig de rol van ingénue, maar net als de actrices, is ze het niet langer dan de comedie duurt; ze is slim genoeg om te begrijpen dat ik de man niet ben om haar in ernst het hof te maken....’
‘En waarom zou je dat niet?’ gooide mama er als terloops tusschen.
Koen schaterde het uit. Zijn guitige donkere oogen glinsterden van pret.
‘Dat wordt vermakelijk van morgen,’ zei hij, ‘eerst kreeg Henriette een wenk en nu ben ik aan de beurt. Mama schijnt van nacht in haar droomen allerlei trouwplannen uitgebroed te hebben. Nu wat mij betreft, moeder, kan u de eerste twintig jaar de moeite nog wel sparen. Wie is er tegenwoordig nog zoo gek van vóór zijn veertigste jaar aan trouwen te denken!’
‘Dus dan zijn je vader en moeder allebei gek geweest,’ zei de dokter daarop, allesbehalve gesticht; ‘een fijn compliment!’
‘O pa, dat was in den meer dan volmaakt verleden tijd, plusquam perfectum. Ik spreek van tegenwoordig, van onzen fin-de-siècle-tijd, die, zooals u weet, andere begrippen huldigt. Wij hebben onder ons, studenten, een bond opgericht tot verduurzaming van het nooit volprezen jonge-heerenleven onder de zinspreuk La joie de vivre....’
‘Zoo en ben jij daar ook lid van?’ vroeg dokter De Vries, verrast zijn kopje neerzettend en zijn jongen ernstig ontsticht aanziende.
‘Natuurlijk, pa, al de joligste snuiters zijn onmiddellijk toegetreden en ik ben zelfs bij acclamatie tot praeses gekozen....’
‘Zoo, daar had je mij eerst wel over kunnen raadplegen, dan had ik je daar eens ernstig over kunnen spreken.... Hier aan de ontbijttafel is het de plaats niet om over dergelijke onderwerpen te handelen,’ ging hij voort met een vluchtigen blik op Henriette en de kleine Annette, die stilzwijgend alles volgde en met haar groote verstandige oogen beurtelings haar vader en de overige huisgenooten aankeek.
‘Maar den eersten keer dat je weer over ben, hoop ik eens een ernstig onderhoud onder vier oogen met je te hebben,’ voegde de dokter er streng bij, ‘en dan hoop ik ook iets naders omtrent je studies te vernemen. Hoe sta je daarmee tegenwoordig?’
‘O dat boeltje marcheert uitstekend, pa,’ hernam Koen, pogend den lossen toon van het gesprek, dat een ernstiger wending dreigde te zullen nemen, te behouden. ‘De series lectionum loopt af met de regelmatigheid van een regulateurklok.’
‘Neen, ik versta nu eens geen scherts, Koen. Je weet wel dat ik bedoel of je geregeld college loopt, of je je dictaten bijhoudt en of je op je kamer behoorlijk werkt.’
‘Hoor eens, zoo'n rechterlijk verhoor komt nu aan de ontbijttafel al evenmin te pas, vind ik,’ kwam nu mevrouw er tusschen, dadelijk bij de hand om de partij voor haar geliefden Koen op te nemen, zoodra zij hem door de vaderlijke strengheid bedreigd achtte.
Dokter De Vries zuchtte en zag zijn vrouw verwijtend aan. Hij kon haar in tegenwoordigheid hunner kinderen moeilijk voor de voeten werpen, dat ze zijn gezag ondermijnde; daarom moest zijn blik haar dat aan 't verstand brengen; maar zij hield zich van de dommen en bleef rustig een beschuitje smeren.
‘Dat is geen rechterlijk verhoor, maar een eenvoudige, belangstellende vraag, waarop Koen gemakkelijk kan antwoorden,’ hernam hij.
Maar Koen had op dat oogenblik toevallig den mond vol, en toen hij in staat was om te antwoorden, wist hij een rechtstreeksch bescheid behendig te ontwijken door te spreken van de beslommeringen, die hem de Muzen-almanak bezorgde.
‘Zooals ik u verteld heb, ben ik van 't jaar in de redactie gekozen. Dat is een heele eer voor iemand, die pas in zijn tweede studiejaar is, dat heeft u zelf erkend. Maar het brengt veel meer drukte en omslag mee, dan ik gedacht had: redactievergaderingen voor het lezen en beoordeelen van de ingekomen bijdragen; onderhandelingen met de inzenders, allerlei conferenties met drukker en uitgever enz. enz. U weet niet wat daar al niet aan vastzit.’
‘En dat houdt allemaal af van geregelde studie,’ ging de dokter voort. ‘Achteraf beschouwd heb ik geen reden om met die eer, waarvan je spreekt, bijzonder ingenomen te zijn. In mijn tijd kon het misschien het geval wezen, maar als ik tegenwoordig die studentenliteratuur zoo eens oppervlakkig inkijk, dan lijkt ze mij allesbehalve door degelijkheid uit te munten. Ik weet niet wat tegenwoordig de jongelui bezielt, zulken dwazen kost als ze opscheppen; 't is eenvoudig soms niet te lezen. In die redactie van den almanak zit je nu eenmaal, maar ik raad je, daaraan niet [m]ee[r] tijd te besteden dan strikt noodzakelijk is en in 't vervolg voor zulke eerepo[...]tjes te bedanken: het komt allemaal neer op tijdverlies en onnoodige uitgaven....’
‘Maar, pa, u heeft toch meermalen zelf gezegd, dat u me graag in de studentenwereld een goed figuur zag maken.’
‘Ja, maar dat beteekent niet, in het corps den gebraden haan uit te hangen; en dat het daar naar toe gaat, kan ik best merken uit de rekeningen, die je mij thuis stuurt.’
‘Daar begint het weer,’ viel mevrouw uit. ‘Als je me een plezier wil doen, Frans, gun den jongen dan ten minste den tijd om op zijn gemak te ontbijten en val hem niet op zijn nuchtere maag met zulke strafpredikaties op het lijf.’
De dokter haalde diep adem en hield het antwoord in, dat hem dreigde te ontsnappen. Hij voelde dat het geweld, waarmee hij zijn inwendige agitatie moest verbergen, hem te machtig was en dat hij in zijn pogingen tot veinzen allicht een valschen toon zou aanslaan. Het liefst was hij heengeijld om in de stilte van zijn studeervertrek het gehoorde van dien morgen te overwegen.
‘Kom, pa is zoo boos niet als hij wel lijkt,’ hoorde hij de gulle onbezorgde stem van Henriette zeggen. ‘Hij is maar een beetje slecht gemutst van morgen.... Mag ik nog een lekker boterhammetje voor u klaarmaken, pa?’ vroeg ze vleiend.
Hij zag haar aan met vreemd glinsterende oogen alsof ze vol tranen dreigden te schieten; maar hij bedwong zich toch weer en zei koeltjes:
‘Neen, lieve kind, ik zal niets meer gebruiken. Het smaakt me niets van morgen.’
‘Zie je, ik dacht wel dat er zoo iets aan scheelde, maar u moet toch ontbijten, pa.’
‘Ja, u mag u wel in acht nemen, om terwijl u anderen op de been helpt, zelf niet van de been te raken,’ zei Koen. ‘Heeft u gehoord dat professor Schnorr tegenwoordig zoo aan 't sukkelen is? Hij takelt verschrikkelijk af.’
‘Ja,’ hernam de dokter achteloos, ‘ik hoor dat er al naar een assistent voor hem rondgezien wordt.’
‘Ik ben benieuwd wie het wezen zal, want die kon best zijn opvolger worden.’
‘Heb je nog geen namen hooren noemen?’ vroeg zijn moeder, denkend aan hetgeen haar tafelbuur haar gisteren had ingefluisterd.
‘Namen nog niet, maar ik denk dat er liefhebbers genoeg zullen zijn.’
‘Dokter Van Lingen meende dat het juist iets zou wezen voor je papa.’
‘Nu, dat is nog zoo kwaad niet bedacht,’ gaf Koen grif toe, ofschoon door de opmerking verrast. ‘Zeker was het juist iets voor pa, dan kreeg hij een rustiger leven, terwijl hij zich nu dood maakt met zijn drukke praktijk.’
‘Dat mag je wel zeggen,’ zuchtte mevrouw, alsof ze er diep onder leed, dat haar echtgenoot zich zoo afsloofde. ‘Daar is het rijtuig al voor de visites.’
Werkelijk deed zich een geratel van wielen buiten in de straat hooren, dat Koen, Henriette en Annette te gelijk een blik uit het raam deed werpen.
‘Altijd nog het oude, versleten coupétje,’ mompelde Koen, minachtend den neus optrekkend, ‘dezelfde aftandsche knol en dezelfde afgedankte aapjesvoerman. Die konden nu wel zachtjes aan als antiquiteiten naar het museum.’
‘Ja, 't is een schandaal,’ foeterde mevrouw bij zich zelve, ‘ik begrijp niet hoe hij er zich nog mee durft vertoonen, iemand van zijn naam en praktijk!’
‘Koop pa een nieuw bakje tegen zijn verjaardag, ma. We zullen er allemaal graag toe bijdragen, niet waar, Henriette?’
‘Hè ja, dat moesten we doen,’ riep zij, vroolijk in de handen klappend over het mooie idee.
‘Kan je begrijpen,’ zei mama er binnensmonds op. ‘Dan zou je eens wat hooren.... overdaad, verkwisting, ik weet al niet wat.’
De dokter had van dit alles niets gehoord; hij zat in gedachten voor zich uit te staren op het witte servet, waarop de overblijfselen van het ontbijt verward dooreen stonden.
Annette sloeg hem in stilte gade; toen stond zij zachtjes van haar plaats op, trad op hem toe, sloeg eindelijk den arm om hem heen en zei met haar lief, helder stemmetje:
‘Pa, weet u wel, dat het rijtuig al voor is?’
‘Zoo! ja, da's waar ook, kind.... goed dat je 't zegt,’ antwoordde hij als uit een droom opschrikkend. ‘'t Is lang over den tijd,’ voegde hij er bij, op de pendule ziende. ‘Komaan, moeder, kinderen, willen we een kruisje maken?’
Na het gebed stond hij haastig op, blij een voorwendsel te hebben om zich aan den huiselijken kring te onttrekken en in zijn dagelijkschen arbeid de afleiding te zoeken, waaraan hij op dat oogenblik zoo groote behoefte had.
‘Luister eens even, Koen,’ dus wenkte hij zijn zoon, hem te volgen. ‘Ik heb je nog wat te zeggen.’
In zijn studeerkamer gekomen, waar hij het een en ander had bijeen te zoeken, vatte hij Koen bij den schouder en hem recht in het gezicht ziende, zei hij met een zenuwachtige trilling in de lippen:
‘Je mama heeft gelijk, ik had straks die opmerking over je uitgaven niet moeten maken in het bijzijn van je zusjes; maar overigens is