Het beeld van den H. Ignatius in de basiliek van Montmartre.
Het fraaie beeld, dat op de eerste bladzijde van dit nummer prijkt en dat ons den grooten stichter der Sociëteit van Jesus, den H. Ignatius van Loyola voorstelt, is een van de keurigste sieraden der basiliek van het H. Hart op den heuvel Montmartre te Parijs.
Zooals men weet, dragen alle klassen en standen, allerlei geestelijke orden en corporaties bij tot de voltooiing en opluistering van den grootschen tempel, door het katholieke Frankrijk opgericht als een acte van eerherstel aan het goddelijk Hart voor de beleedigingen, de goddelijke Majesteit aangedaan door de gruwelen der Commune.
De Sociëteit van Jesus heeft een heele kapel voor haar rekening genomen, die aan de heiligen der verdienstelijke orde is gewijd. Aan den ingang dier kapel moeten twee standbeelden verrijzen, dat van den stichter der Sociëteit, Ignatius, en dat van den beroemdsten zijner volgelingen, den grooten Apostel der Indien, den H. Franciscus Xaverius.
Als wachters zullen zij daar staan, Ignatius met het bezielend gebaar des geloofs, Franciscus met de uitdrukking der apostolische liefde, beiden als machtige kampioenen der strijdende Kerk, als de levende samenvatting van den ijver en den arbeid der Sociëteit van Jesus.
Het eerste dier beelden is al geplaatst; het is van de tentoonstelling der Champs Elysées naar den heuveltop van Montmartre geheschen. Ignatius is de eerste van de roemvolle rij geloofshelden, die allengs de wijde beuken van de ontzaglijke basiliek zullen bevolken.
Zijn beeld mocht allerminst op Montmartre ontbreken; want, zooals men weet, was het in een onderaardsche kapel der oude abdij van Montmartre dat Ignatius zich met een zestal gezellen bij eede verbond tot de stichting der roemrijke Sociëteit, die moedig den strijd zou aanvaarden tegen de vijanden der Kerk, gelijk Ignatius vroeger als dapper krijgsman gestreden had voor zijn koning.
Dat krijgshaftige en onversaagde in het karakter van den grooten ordestichter is in het beeld meesterlijk uitgedrukt. En dat kan ons niet verwonderen, als wij weten dat de schepper van dit treffende kunstwerk zelf tot de zonen van den grooten Ignatius behoort.
Het is de begaafde broeder in de Sociëteit van Jesus André Besqueut, van wiens opmerkelijk talent onze Illustratie reeds vroeger een sprekend staaltje leverde in het borstbeeld der H. Agnes.
De beeldhouwer heeft ons den heilige weergegeven, zooals wij ons onwillekeurig den gewezen dapperen krijgsman voorstellen, die, de ijdelheid der wapenglorie inziende, zijn schitterende rusting als edelman aflegde om zich den ridder der H. Maagd te verklaren en voortaan geen ander zwaard te voeren dan dat des geestes.
Inderdaad, dit is de H. Ignatius in houding, in gebaar, in uitdrukking; het is de ridderlijke en moedige strijder, die met het boek zijner ‘Geestelijke oefeningen’ in de hand de vijanden des geloofs bekampt, gelijk hij eenmaal bij het beleg van Pampeluna met den degen in de vuist voor zijn koning streed. Krachtig, gebiedend en voortvarend, draagt hij het kloosterkleed gelijk hij als krijger het harnas droeg. Zijn hoofd spreekt van veelomvattende wilskracht, van machtige geestdrift zijn handgebaar, en de sobere, weldoordachte schikking der plooien van zijn gewaad verhoogt door de grootheid der lijnen nog het majestueuze der gestalte. Heel het gewicht van het lichaam rust op het boek, ‘dat evenveel zielen bekeerde als het letters telt in zijn woorden.’
Diep godsdienstig gevoel en echt kunstenaarstalent hebben hier samengewerkt om een kunstgewrocht te scheppen, dat niet alleen de vroom-geloovigen treft, maar ook den kunstenaars eerbied afdwingt. Op de tentoonstelling der Champs Elysées trok het onweerstaanbaar de aandacht te midden der scheppingen van de moderne kunst, die helaas, het christelijk ideaal en de groote liturgische overleveringen sinds lang vergeten is. Het bekwam dan ook een eervolle vermelding en het zou zelfs, volgens de vertrouwelijke meedeelingen van personen, die het weten kunnen, een medaille behaald hebben, wanneer het niet afkomstig was geweest van een broeder der Sociëteit van Jesus en zijn werk niet tot de godsdienstige kunst behoord had. Voor dergelijken arbeid is natuurlijk op de hedendaagsche tentoonstellingen weinig eer te behalen; maar daartoe werd het door den maker ook niet bestemd; in zijn bedoeling lag het alleen God te eeren in de verheerlijking van zijn dienaar.
Wie André Besqueut is? Aimé Giron verhaalt van hem in de F[r]ance Illustr[é]e dat hij hem gekend heeft als twaalfjarigen knaap. De tegenwoordige kunstenaar was toen een eenvoudige herdersjongen in het gebergte der Hautes-Cévennes. Met zijn mes sneed hij toen in stukken hout de nabootsingen van zijn hond en van zijn schapen, van de koeien in de weide en van de kippen op de werf om hem heen. Zonder eenig kunstonderwijs genoten te hebben, zonder iets af te weten van de wereld der steden, zond hij zijn verzameling beesten in op een landelijke tentoonstelling. Die proeven waren nog maar onbeholpen, doch getuigden van groote opmerkingsgave en veel zin voor de natuur. Aimé Giron wist te bewerken dat hij er een prijs mee behaalde van.... 15 franks! De herdersjongen had nooit geweten dat er zooveel geld in de wereld was, en zijn liefhebberij in het snijden en steken van houten figuren werd een ware hartstocht.
Men liet hem naar de stad komen en daar een paar cursussen in het teekenen volgen; men deed hem bij een man van het vak in de leer en, nadat hij in een wedstrijd gelukkig geslaagd was, kende de stad Parijs hem een beurs toe aan de school voor schoone kunsten aldaar. Hij behaalde daar al spoedig de eerste prijzen, zijn dagen doorbrengende met teekenen en boetseeren, zijn avonden bestedende om te leeren schrijven en zijn nachten doorbrengende met te droomen van reusachtige beeldwerken, grootsch als de bergen van zijn geboorteland.
Maar vroom, nederig en onberispelijk van gedrag gebleven volgens den raad van zijn moeder, die een brave vrouw was, komt hij op zekeren dag bij Aimé Giron om raad.
‘Ik moet een besluit nemen,’ zegt hij, ‘of op de school voor schoone kunsten blijven, zooals de leeraars en mijn familie mij aanraden, of als broeder naar de Jesuïeten gaan. Ik zal doen wat u mij aanraadt. Wat raadt u mij?’
‘Stelt ge den roem boven den vrede van de ziel en van het leven?’
‘Neen.’
‘Welnu, klop dan te Vals aan, en ik benijd u.’
André Besqueut viel zijn raadsman om den hals en hij werd opgenomen in het huis der paters Jesuïeten van Vals. Tien jaren lang liet men hem daar al het grove werk van het huis verrichten, hem bij gelegenheid nu en dan tijd latend om den beitel en het boetseerstokje weer op te vatten. Toen men in nederigheid en gehoorzaamheid zijn roeping zag stand houden en te gelijk zijn talent telkens duidelijker zag uitblinken, zond de eerw. pater provinciaal hem achtereenvolgens naar Luik, naar Rome en naar Parijs, waar de kunstenaar zich volledig ontwikkelde en het recht verwierf, uitsluitend voor zijn kunst te leven.
Van dien tijd af boetseert en beitelt broeder Besqueut met al den ijver en al het vuur der oude christelijke meesters. Borstbeelden van bisschoppen, generaals, hooge katholieke persoonlijkheden zijn al uit zijn handen voortgekomen. De H. Agnes, die wij op blz. 225 van den 27en jaargang hebben weergegeven, heeft de ongemeene bekoorlijkheid van zijn vrome en teedere ziel geopenbaard; de H. Ignatius van Loyola voor de basiliek van Montmartre getuigt van zijn verheven geloof en van zijn meesterschap in de kunst.
Bij zijn eerste openlijke schrede op de kunstenaarsloopbaan mag hij zich dus reeds met succes bekroond zien en de christelijke kunst heeft van dezen monnik-kunstenaar met zijn ernstig streven, zijn godgewijde ziel en zijn werkelijk talent nog veel te verwachten.