Bij de Platen.
Hille Bubbe. -
In den vorigen jaargang gaven wij den prachtigen schuttersmaaltijd van Frans Hals, een dier kapitale doeken, welke het Haarlemsche raadhuis tot een der merkwaardigste kunstgalerijen van Europa maken.
Intusschen zijn het niet juist die Doelen- en Regentenstukken, hoe meesterlijk ze ook mogen wezen, waarin volgens de kenners het wonderbaar talent van den meester het schitterendst uitblinkt. Hooger nog dan die prachtige groepen met hun forsche levenslustige koppen gelden in de kunstwereld zijn portretten en afzonderlijke figuren.
In het portret was Hals een meester zonder weerga. Hij schilderde dadelijk raak, gelijk Vosmaer zegt. Met een paar forsche penseelstreken wist hij in eens de gelijkenis te treffen en daarbij het karakteristieke van de persoonlijkheid op het verrassendst te doen uitkomen.
Men kent de anekdote omtrent zijn ontmoeting met den grooten Vlaamschen meester Van Dijck. Toen deze naar Engeland vertrok, nam hij zijn weg over Haarlem, om met Hals kennis te maken. Zonder zich aan zijn kunstbroeder bekend te maken, verzocht hij dezen onverwijld zijn portret te schilderen, daar hij zich maar kort te Haarlem kon ophouden. In een paar uren was de schilderij klaar en Van Dijck betuigde er zijn hooge tevredenheid over.
de gast zonder bruiloftskleed,
groep van de Communiebank, ontworpen en uitgevoerd door H. van der Geld.
Daarop gaf hij te kennen, nu op zijn beurt ook het portret van Hals te willen maken.
‘Fiat!’ zei Frans en zette zich neer. In een goed half uur was zijn afbeeldsel gereed. Zoodra hij het zag, viel hij den schilder om den hals, dien hij onmiddellijk aan coloriet en penseel herkende.
‘Gij zijt Van Dijck, mijnheer,’ riep hij uit, ‘want geen sterfelijk mensch kan zulks nadoen, ik zwijg van verbeteren.’
De Vlaamsche meester deed veel moeite om zijn Haarlemschen kunstbroeder over te halen, hem naar Engeland te vergezellen; maar Hals had veel meer schik in den omgang met zijn jolige Haarlemsche vrienden dan in de deftige weelde van een koningshof, en hij bleef zijn leven lang te Haarlem.
Haast ontelbaar is het aantal portretten, die hij er in zijn lang leven (hij werd in de tachtig jaar oud) geschilderd heeft, en die nu in alle museums van Europa verspreid zijn. Onder de best geslaagde dier stukken worden genoemd Hille Bubbe te Haarlem, de drinkers en Willem van Huythuysen in de Liechtenstein-galerij te Weenen en verder de portretten in de verzamelingen te Berlijn, Frankfort, Kassei en Parijs.
Al die koppen zijn geestig opgevat, met geniale vrijheid behandeld en moeten in hun tijd sprekend gelijkend geweest zijn. Groote zorg besteedde Hals ook aan de costumes en meesterlijk zijn de handen weergegeven. Hals is een der eerste vertegenwoordigers van de toenmalige Hollandsche portretschilderkunst, die er naar streefde, vooral het karakter zoo krachtig mogelijk uit het beeld te doen spreken.
Van Dijck, zeker de meest bevoegde kunstrechter, moet verklaard hebben, dat, als Frans Hals wat meer teerheid in zijn vleeschpartijen had gebracht, hij stellig de grootste portretschilder van zijn tijd zou geweest zijn.
Wat nu de Hille Bubbe of Bobbe betreft, waarop Haarlem terecht zoo trotsch is, en die de gravure in ons nummer weergeeft, over de gelijkenis kan het tegenwoordige geslacht natuurlijk moeilijk oordeelen; maar wel herkennen wij in het typische conterfeitsel van het levenslustige oudje, dat zich met haar papegaai en haar kan bier blijkbaar zoo kostelijk amuseert, den lossen, krachtigen, genialen penseelstreek van den meester.