Papieren van waarde.
Historische schets.
Een der voornaamste vertegenwoordigers van de legitimistische partij, die in den ‘burgerkoning’ Lodewijk Ellips enkel een overweldiger zag en met alle middelen de rechten van den graaf van Chambord voorstond, was de markies van Pastoret.
Het was in het jaar 1844, dat de markies, die te Parijs woonde, bericht kreeg, onmiddellijk naar een badplaats te vertrekken, waar onder voorzitterschap van den jongen prins uit het huis der Bourbons in alle stilte een conferentie van de hoofden der legitimistische partij zou gehouden worden.
Nu wist de markies zeer goed, dat de politie van Lodewijk Filips hem geen oogenblik uit het oog verloor, en daarom was zijn eerste gedachte aan een kistje, dat hij bezat, en dat, behalve een heelen bundel brieven van den pretendent, zeer gewichtige papieren van het royalistisch comité bevatte. Het ligt dus voor de hand, dat de markies alle reden had om dit kistje in veiligheid te brengen. Wat moest hij doen? Het bij zijn vertrek in zijn gehuurde woning achterlaten, ware meer dan lichtzinnig geweest. De papieren meenemen had echter ook zijn bedenkelijke zijde; want men kon niet weten, of de politie misschien niet op de een of andere manier de lucht zou krijgen van het te houden congres en dan den markies onderweg zou aanhouden, om bij die gelegenheid zijn bagage te doorsnuffelen.
Daar kwam een goed denkbeeld bij hem op. Hij kende te Parijs een dame, de weduwe van een hoofdofficier, wie hij meermalen een dienst had bewezen en die zich van haar kant volgaarne tot wederdienst had bereid verklaard. Haar zou hij het kostbare kistje in bewaring geven. Ten einde de vrouwelijke nieuwsgierigheid niet in bekoring te brengen, verzegelde hij het kistje en bracht het toen bij de dame. Onder alle mogelijke verzekeringen dat zij er voor waken zou, nam zij het in ontvangst en de markies vertrok welgemoed.
Toen hij eenige weken daarna te Parijs terugkwam, was zijn eerste gang naar het huis der dame, om het kistje weer in ontvangst te nemen.
Men kan zich voorstellen hoe verbluft hij was, toen zij hem op koelen toon zeide: ‘Mijnheer de markies, gedurende uw afwezigheid heeft mijn vermogen een gevoeligen knak gekregen. Ik ben het aan mijn kinderen en aan mijn maatschappelijke positie verschuldigd, dat verlies op de een of andere manier goed te maken, en u, mijnheer de markies, doet mij daartoe de beste gelegenheid aan de hand. Ik weet, dat het kistje, dat u mij heeft toevertrouwd, voor u en voor den graaf van Chambord van de allerhoogste waarde is. Daarom zal ik het u alleen voor zestig duizend franks teruggeven.’
De markies van Pastoret was een edelman van den ouden stempel. Zonder te schelden of te dreigen zei hij gelaten: ‘Mevrouw, ik zie, dat ik mij in u vergist heb en thans voor die vergissing moet boeten. U weet evenwel, dat ik het losgeld van 60.000 franks zoo maar niet uit mijn mouw kan schudden. Daarom verzoek ik om uitstel tot morgenmiddag, dan zal mijn secretaris u het geld brengen.’
De dame nam dit voorstel aan en de markies ging heen. Toen zij alleen was, had zij er spijt van, niet meer te hebben geëischt, en een nog schandelijker gedachte kwam haar in den geest. Zij maakte toilet, zij belde, liet een rijtuig komen, nam het kistje en ging regelrecht naar de prefectuur van politie.
‘Mijnheer,’ zei de dame tegen den prefect van politie, den heer Delessert, ‘ik heb hier een kistje met allerlei hoogst gewichtige papieren, waarvoor de markies van Pastoret al zestig duizend franks geboden heeft. Voor de politie moeten zij nog meer waard zijn, en voor honderdduizend franks stel ik ze tot uw beschikking.’
Het hoofd van de politie dacht even na. Hij kende de betrekkingen der dame tot den markies. Diens vertrek en terugkeer was aan de prefectuur bericht, en de scherpzinnige politieman begreep onmiddellijk, dat het hier een afdreigingsgeschiedenis betrof. Zonder verder iets te vragen, zei hij kalm: ‘Mevrouw, ik betwijfel niet, dat de inhoud van dat kistje voor de politie honderdduizend frank waard is, maar dit is een cijfer, waarover ik niet eigenmachtig kan beschikken. Wil u mij vergezellen?’
‘Waarheen?’ vroeg de dame, die niets op haar gemak begon te worden.
‘Naar de Tuilerieën,’ verklaarde de politie-prefect droogweg. ‘Wij komen juist nog op tijd, om Zijne Majesteit het geval voor te leggen.’
‘Hoe?’ vroeg de verraderlijke vrouw met klimmende onrust. ‘U wil mij voor den koning brengen? U ziet, mijnheer, dat voor zulk een voorstelling mijn toilet....’
‘Zeer gepast is,’ voltooide de politieman.
‘Het beroep op den koning komt mij heel en al onverwacht,’ protesteerde de in de klem geraakte vrouw. ‘U zal mij vergunnen, mijnheer de prefect, eerst nog eens na te denken over uw voorslag.’ Zij greep het kistje en wilde zich verwijderen.
Een kalme, maar doordringende blik van den politie-prefect nagelde haar op haar plaats. ‘U had moeten nadenken voor u hier kwam, mevrouw. Mijn plicht staat mij niet toe, dit kistje met zijn staatsgevaarlijken inhoud onder uw berusting te laten, en daarom sta ik er op, dat u mij onmiddellijk naar de Tuilerieën vergezelt.’
De deur van een zijkamer openend, wenkte hij een beambte, die daar zat. ‘Bourel, je wil wel zoo goed zijn, mevrouw een paar minuten gezelschap te houden.’
De beambte begreep dadelijk, dat gezelschap houden beteekende bewaken. Met een buiging reikte hij haar een fauteuil, terwijl de prefect zich verwijderde, om haastig zijn uniform aan te trekken. Spoedig verscheen hij weer en geleidde naar alle regels der galanterie de dame naar het rijtuig, dat hen naar de Tuilerieën zou brengen. Als hoffelijk man bespaarde hij zijn gezellin ook de moeite, zich onderweg met het kistje te moeten bezighouden. Hij zette het op zijn eigen schoot.
Bij de Tuilerieën gekomen, begaven beiden zich naar de koninklijke wachtkamer. De prefect fluisterde den dienstdoenden adjudant een paar woorden in het oor, en een paar minuten later stond de ontroerde dievegge voor den koning.