Eeuwen lang scheen zij dood en begraven onder de praalgesteenten der opgedolven heidensche oudheid, later onder de dartele krullen van de daaruit voortgekomen barokstijlen.
Eerst toen er in het begin dezer eeuw, na de bevrijdingsoorlogen, een frisscher ademtocht over Europa heenstreek en de ontwakende vrijheidzin op elk gebied tegen het opgedrongen juk van het classicisme in opstand kwam, braken er voor de christelijke kunst betere tijden aan.
Het herleefde zelfbewustzijn der volken schiep weer behagen in de oude monumenten der eigen, oorspronkelijke kunst, te lang verwaarloosd voor geïmporteerde Grieksch-Romeinsche fraaiigheden. De grootsche kathedralen van het voorgeslacht werden weer uit haar vervallen staat opgebeurd, ontdaan van den rommel, waarmee in verloop van tijd haar edele vormen waren ontsierd, en zooveel mogelijk in den alouden luister hersteld.
Die restauraties vereischten een diepgaande studie der vervlogen tijdperken, en hoe meer men daarin doordrong, hoe meer men verbaasd stond over de schatten, die eeuwenlang waren verwaarloosd voor allerlei vreemde vonden. Had zelfs de empire-stijl de Egyptische sfinxen en piramiden niet weer in zwang gebracht?
Men walgde van die wansmakelijkheden, verrukt over den edelen eenvoud, de naïeve bekoorlijkheid der aloude nationale, christelijke kunst. Met geestdrift toog men aan het werk tot het afwerken, versieren en meubelen der herstelde oude kerken. De voltooide dom van Keulen heft zegevierend zijn beide reuzenspitsen ten hemel als het sprekendste getuigenis dier verblijdende beweging.
Bij de herstelling der oude monumenten van christelijke kunst bleef het niet. Weldra verrezen er nieuwe kerken, in denzelfden ouden geest ontworpen en met de nauwkeurigste zorg uitgevoerd. Die gebouwen moesten natuurlijk weer in stijl versierd en gemeubeld worden, en zoo ontwikkelde zich die verblijdende bedrijvigheid van bouwmeesters, beeldhouwers, glasschilders, waarvan wij in de laatste jaren getuige zijn geweest en die voor de herleefde christelijke kunst de schoonste toekomst voorspelt.
Teert zij op het oogenblik misschien nog wat veel op de nalatenschap der oude meesters, het is te hopen dat zij, door hun gezonde beginselen en zuiveren geest gevoed en gesterkt, weldra vrijelijk de wieken zal kunnen uitslaan om geheel zelfstandige kunstwerken te scheppen, gelijk in de glorievolle eeuwen, toen de opvolgende geslachten elk hun eigen, oorspronkelijken stijl hadden als de uitdrukking van hun eigen denken en gevoelen.
Onder de kunstenaars, die zich het meest hebben beijverd, in den geest der oude meesters door te dringen en zich de edele strengheid hunner vormen eigen te maken, verdient stellig een eereplaats de Bossche kerkbeeldhouwer Van der Geld, wiens arbeid van een allerloffelijkst streven in die richting getuigt.
Mei ingenomenheid bieden wij den lezer in dit nummer daarvan een nieuw en merkwaardig bewijs in de afbeelding van een kunstwerk, zooals er in ons vaderland niet licht een tweede zal zijn aan te wijzen. Het is een grootvleugelaltaar in vijftiende-eeuwsche Vlaamsche gothiek door den kunstenaar ontworpen en met bewonderenswaardige meesterschap in eikenhout uitgevoerd.
Reeds een vluchtige blik op onze afbeelding geeft een grootsch denkbeeld van dit werkstuk, dat door zijn buitengewonen rijkdom aan beeldwerk en versiering, bij rijzige rankheid van bouw, onmiddellijk treft. Het altaar, dat 10 meter 40 centimeter hoog is, bij een breedte van 7 meter, prijkt dan ook met niet minder dan elf groote tafereelen uit het leven, lijden en sterven van den goddelijken Zaligmaker en vier en twintig kleinere groepen, die, aan het Oude Verbond ontleend, als voorafbeeldingen op de hoofdtafereelen betrekking hebben, - in het geheel meer dan tweehonderd gebeeldhouwde figuren.
Doch hoe zorgvuldig en kunstkeurig al dat beeld- en lofwerk ook tot in de kleinste bijzonderheden is uitgevoerd, de hoogste schoonheid van het geheel schuilt toch in de zinrijke compositie, die het altaar tot een volledige artistieke samenvatting maakt van al de geheimen des geloofs. 't Is als een kort begrip der gansche gewijde geschiedenis, der heele katholieke geloofsleer, met het heilig geheim der Eucharistie tot stralend middelpunt.
In het midden toch verrijst, met een rijk bewerkt, hoog getorend baldakijn bekroond, de troon voor het Allerheiligste, waaronder de gesloten Tabernakel tot bewaring van het H. Sacrament. (Men houde in het oog dat op onze afbeelding de eigenlijke altaartombe ontbreekt, zoodat men alleen ziet wat zich daarboven verheft). En daaromheen zijn, als in een schitterenden krans, de verschillende tafereelen gegroepeerd, die het groote geheim der liefde, op het altaar gevierd, toelichten en verklaren.
Beginnen wij aan den Evangeliekant en beschouwen wij die voorstellingen één voor één, in de volgorde onder onze afbeelding door cijfers aangewezen, dan ontrolt zich daarin voor ons de heele geschiedenis van het menschelijk geslacht in zijn betrekkingen tot God, - van den zondeval in het Paradijs af tot den laatsten oordeelsdag toe.
Het eerste groote tafereel aan den linkerbenedenhoek toch vertoont ons de boodschap des Engels aan de Maagd Maria en verhaalt ons dus het groote geheim der menschwording van den Zoon Gods, maar onmiddellijk wordt ons daarbij in herinnering gebracht, wat dit wereldfeit is voorafgegaan. Aan weerszijden van het vierkante tafereel zien wij in de sierlijke lijst, die het omvat, twee kleine beeldgroepjes, elke met een baldakijn gedekt; op onze afbeelding zijn ze, helaas, zoo klein, dat zij nauwelijks te onderscheiden vallen. Welnu, het eene dier groepjes stelt voor God den Vader, de slang vervloekende, die in het Paradijs Eva tot de zonde heeft verleid, en tegelijk de Vrouw aankondigend, die eenmaal de slang den kop verpletteren zal. Die Vrouw zien wij voorafgebeeld, in het andere zijgroepje, door het vlies van Gedeon, dat van dauw doortrokken werd, terwijl de heele aarde droog bleef, gelijk Maria boven alle vrouwen door het goddelijk welbehagen werd uitgekozen.
Nu wenden wij ons tot het tweede groote tafereel, onmiddellijk aansluitend bij het vorige: na de boodschap des Engels de vervulling van zijn belofte, de geboorte van den aangekondigden Verlosser in den stal van Bethlehem.
Ook hierbij zijn weer twee kleine groepjes uit het Oude Testament aangebracht, als voorafbeeldingen op de voorstelling toepasselijk. Zoo zien we links God tot Mozes sprekende uit het brandende braambosch en hem de bevrijding aankondigend van het volk Israel uit de dienstbaarheid van Egypte, het beeld der verlossing van het menschdom uit de slavernij des duivels. Rechts het wonder van Aarons bloeienden staf, dat zich vernieuwde voor den bruidegom van Maria, den heiligen Jozef, bestemd om de voedstervader te zijn van den te Bethlehem geboren Zoon Gods.
Om van tafereel 2 tot tafereel 3 te komen, moeten wij tot de hoogere rij overstappen en maken tegelijk ook een grooten stap in de geschiedenis des Verlossers. Zagen we Hem straks nog als kind in de kribbe, hier aanschouwen we Hem in den vreeselijken doodsangst van Gethsemane, te midden zijner slapende leerlingen, terwijl op den achtergrond de verrader Judas nadert.
Zinrijk en treffend zijn vooral hier de vooraf beeldende groepen uit het Oude Verbond, vier in getal.
Ten eerste Jozef, door zijn broeders aan Ismaëlitische kooplieden verkocht, - sprekend beeld van den door zijn leerling verraden Zaligmaker. Ten tweede Jacobs worsteling met den Engel, - voorafbeelding van den bovenmenschelijken strijd, dien de Verlosser in den Hot van Olijven te voeren had.
Ten derde koning David, door Semeï uitgejouwd en vervloekt, zooals eenmaal Davids zoon zou gehoond worden door het Joodsche volk.
Ten vierde de verraderlijke moord, door Joab op Amasa gepleegd, dien hij doorstak op het oogenblik, dat hij hem kuste, evenals Judas met een kus zijn Meester overleverde tot den dood.
Het vierde groote tafereel verbeeldt ons den lijdenden Verlosser zijn kruis dragende en is wederom door vier voorafbeeldende groepen uit het Oude Verbond omgeven. Twee daarvan zijn gewijd aan Izaak, die onschuldig ter dood geleid werd om als offer voor den Heer te worden geslacht, terwijl hij zelf het hout droeg voor zijn brandstapel, evenals Christus zijn kruis. Een derde groep stelt voor het Gode welgevallig offer van Abel en den dood van den onschuldige, door zijn broeder vermoord. De vierde de koperen slang in de woestijn, wier aan blik den stervenden het leven weergaf, gelijk Christus opgeheven aan het kruis het leven der zondaren is.
Thans hebben wij den geheelen Evangeliekant van het altaar bezichtigd en komen tot de hooge middelgroep boven den tabernakel. Het geheele leven en lijden des Verlossers is onze blikken voorbijgegaan; nu zien we Hem stervend aan het kruis tusschen de beide moordenaren. Hier wordt het groote wereldoffer voltrokken, dat dagelijks op het altaar wordt vernieuwd. De zoendood aan het kruis is de bekroning van het leven des Zaligmakers: hij vormt dan ook het glanspunt van de heele compositie. Het kruis rijst hoog en zichtbaar boven alles uit, geplant op den Calvarieberg.
Aan deze groep, als de eerste en voornaamste van alle, is door den kunstenaar dan ook buitengewone zorg besteed. Ze bestaat uit niet minder dan twintig menschenfiguren en drie paarden, gezamenlijk een levendig bewogen tafereel vormend.
Rondom dit tafereel zijn geen voorafbeeldingen uit het Oude Verbond aangebracht, maar daarentegen een heel eigenaardige en zinrijke versiering, namelijk de geslachtsboom des Zaligmakers.
Onder de kruisigingsgroep is, op onze gravure wegens den toren van den expositietroon onzichtbaar, de aartsvader Jacob aangebracht.
Op onze afbeelding ziet men alleen de figuren der vier groote profeten (twee aan elken kant), die den oudvader omringen en eeuwen te voren den Messias voorspeld hebben, welke uit zijn geslacht zou voortkomen.
Uit Jacobs lichaam nu ontspruit de stamboom, die, zich aanstonds in twee takken verdeelend, met sierlijk lofwerk de kruisigingsgroep omgeeft. In het loofwerk onderscheiden wij de gestalten der twaalf koningen, uit Jacobs geslacht gesproten, en in den top van den boom, waar de beide takken zich weer vereenigen, prijkt Maria als de laatste en edelste bloem, die de uitgelezen vrucht Christus heeft voortgebracht.
Alzoo is de smadelijk aan 't kruis stervende Christus hier omgeven van al zijn voorzaten naar de menschelijke natuur, een voorgeslacht van koningen.
Nu wenden wij ons naar den Epistelkant van het altaar. Hebben wij tot dusver den levenden Christus van zijn geboorte tot zijn dood gevolgd, nu zullen wij den gestorven Christus aanschouwen.
Tafereel 6 stelt ons al aanstonds de graflegging voor oogen, weer omgeven van vier voorafbeeldingen uit het Oude Verbond: Jozef in den put geworpen en de profeet Jonas, door den walvisch ingezwolgen, - twee sprekende voorafbeeldingen van Christus' begrafenis; verder Samson, die bij zijn dood de muren van den tempel deed instorten, gelijk bij den dood van Christus het voorhangsel des tempels scheurde en de aarde op haar grondvesten geschokt werd; eindelijk de bok, door Aaron voor de zonden des volks geslacht, gelijk Christus het zoenoffer was voor de schulden der geheele wereld.
Op tafereel 7 verrijst de Christus weer luisterrijk uit het graf, terwijl op den achtergrond de heilige vrouwen met specerijen aankomen om het lichaam, dat zij niet meer vinden zullen, te balsemen.
De vier voorafbeeldingen uit het Oude Verbond zijn: Vooreerst Samson, de stadspoorten van Gaza naar den top van een berg dragend, - het beeld der macht van den verrezen Christus, die de kluisters des grafs verbrak. Dan Jonas, na drie dagen door den walvisch weer aan land geworpen, gelijk ook na drie dagen het graf zich weer voor Christus opende. Vervolgens Job, de woorden sprekende: ‘Zoo waar mijn Verlosser leeft, zal ook mijn vleesch eenmaal verrijzen.’ Eindelijk het Pascha der