De macht der gewoonte. -
Terwijl het ijverig lid van de dorpsharmonie tot oefening op de trompet zit te blazen, dat de muren er van dreunen, zit het oudje op haar gemak een dutje te doen, zonder dat het vervaarlijk gedruisch ook maar in het minst haar zoete ruste stoort.
Dat doet de macht der gewoonte, waarvan Pater Van Meurs in zijn lezing over den slaap ons zulke merkwaardige staaltjes vertelt.
‘De molenaar - zegt hij - die bij't klapperen van den molen slaapt, ontwaakt als deze stilstaat. Toen ik voor 't eerst mijn kamer op 't Seminarie betrok, werd ik bijna ieder uur van den nacht wakker door de helklinkende slagen eener klok, die op den corridor naast mijn deur stond; eenige weken daarna hinderde mij het slaan der klok niet meer; maar toen is het soms gebeurd, dat ik ongerust sliep en wakker werd, waarom? Ja, het is misschien post hoc ergo propter hoc, maar omdat de klok stilstond. - Zitten wij in een gezelschap, dan kunnen wij tamelijk diep inslapen, zonder dat het geluid der stemmen ons stoort, doch heerscht er een plotselinge stilte, dan zullen wij ook plotseling ontwaken. - Een predikant zal de slapende toehoorders niet wekken, al vermeerdert hij ook nog zoo veel de intensiteit en toonhoogte zijner stem; maar daar houdt hij even stil, en de hangende hoofden zien weer luisterend naar hem op. De oratorische figuur, door Prof. Lulofs in zijn boek over de Uiterlijke welsprekendheid niet onaardig “de schrikpauze” genoemd, werkt dus veel krachtiger dan de apostrophe tot den slaper; want behalve dat zij eigenlijk niet tot den tekst behoort (of men moest gelijk Jonathan Swift een preek houden uitsluitend over het slapen in de kerk), heeft zij nog de hulp van een derde noodig, om den slapenden christen wakker te schudden. Een hofprediker stond op den kansel en hoorde zijn vorst snorken alsof er een tafel werd doorgezaagd. Hij trekt de stoute schoenen aan en houdt eensklaps stil. De vorst ontwaakte en riep vertoornd: “Wat heeft dàt te beduiden?” “Het was passend,” hernam de prediker, “dat uw dienaar zweeg, toen hij zijn heer hoorde knorren!” Dit antwoord bewaarde hem voor ongenade. De moeder, die een nachtegaal in de wieg heeft, zal aanstonds ontwaken zoodra de eerste tonen van het gekweel zich doen hooren; terwijl eenig ander geluid, hoe sterk ook,
b.v. het blaffen van een hond, het rollen van een zwaren wagen over de straat, ja zelfs het ratelen van den donder, haar uit den slaap niet zal opwekken. Een vader, die voor de eerste maal dat nachtmuziek beleeft, “zal weten dat hij getrouwd is” en klagen over slapeloosheid; doch na eenigen tijd slaapt hij gerust door, het geschreeuw, ik wil zeggen het nachtgezang, zal hem niet meer hinderen, tenzij aan hem de taak is opgedragen om in casu aan 't wiegetouw te trekken.
Van alle zintuigen blijft het gehoororgaan betrekkelijk het langst werkzaam als wij inslapen; dit is vooral hieraan toe te schrijven, dat het oor geen luiken heeft om de indrukken van buiten af te sluiten gelijk het oog, en omdat de stilte zelden zoo volmaakt is als de duisternis. Hoe meer de slaap intreedt des te meer verliest het oor zijn prikkel: eerst vernemen wij nog eenig verward geluid, dit wordt al zwakker en zwakker en schijnt ons toe te klinken uit de verte, van de oevers eener wereld, die zich meer en meer van ons verwijdert - eindelijk hooren wij niets meer. Om de diepte van den slaap te meten gebruikte Prof. Kohlschütter de sterkte van het geluid, welke noodig is om den slaper te wekken: hoe grooter de noodige geluidsterkte des te dieper de slaap. De uitkomst zijner genomen proeven was, dat de diepte van den slaap aanvankelijk snel en daarna langzaam toeneemt, op het einde van het eerste uur haar maximum bereikt om vervolgens wederom, eerst snel en daarna langzamer, te dalen. Gedurende de laatste uren vóór het ontwaken, blijft de slaap ongeveer op dezelfde, doch zeer geringe, hoogte....’
de macht der gewoonte.
Klaarblijkelijk is de goede ziel op onze gravure nog in de eerste periode, waarin er heel wat noodig is om den slaap te storen. Maar misschien zou zich ook hier het merkwaardig verschijnsel voordoen, dat als de man met de trompet plotseling ophield, zij eensklaps uit den dut opschrikte.