‘Kent hij in den grond,’ klonk uitdagend het refrein.
De heer Van Vreden was, bleek van woede, opgesprongen. Zijn vrouw perste de lippen op elkaar. Zij begreep dat er een uitbarsting zou volgen, maar haar vindingrijk brein had op hetzelfde oogenblik een uitkomst bedacht. Frans keek zijn vader aan, om te zien welken indruk dat op hem maakte.
‘Ik blijf geen uur langer candidaat!’ zei de heer Van Vreden, toen het gezang had opgehouden, nadat de manifestanten door de politie waren uiteengejaagd. ‘Nog voor geen duizend gulden!’
‘U hebt gelijk, vader,’ zei Frans.
‘Neen, je vader zou geen gelijk hebben als hij het deed,’ kwam juffrouw Van Vreden haastig tusschenbeide. ‘Daar valt mij juist iets in, waaraan ik eigenlijk al eerder had moeten denken. Je hebt te Neerhoven een neef van je wonen, die je al wel honderd keer te logeeren heeft gevraagd. Je bent er nooit naar toe gegaan, omdat het zoo'n heidorp is. Maar wat dunkt je er van, als je daar nu eens heenging voor een dag of tien? Je bent hier dan uit al die herrie....’
Als om dit woord te bevestigen klonk van de straat opnieuw het geluid van zingende stemmen door, die het tweede couplet aanhieven:
Voor het heil van 't land.
Verder kwam men niet, want een politieagent plaatste zich thans voor de deur, na de bengels met zijn wapenstok verdreven te hebben.
‘'t Is een schandaal,’ zei Van Vreden, hoe langer hoe opgewondener.
‘Ja, dat is het,’ beaamde zijn vrouw, ‘maar juist daarom moet je Veerstad uit. Als je direct na den dag van je candidaatstelling was weggegaan, zou dit alles niet gebeurd zijn en had je er in alle geval geen weet van gehad. Dunkt je ook niet, Frans, dat het het beste was, dat je vader voor een dag of tien naar Neerhoven ging?’
‘Och moeder, mij dunkt het beste was, als vader bedankte.’
‘Dat doet hij in geen geval,’ antwoordde juffrouw Van Vreden beslist. ‘Ik begrijp maar niet, hoe jij daar zoo op kan staan. Een ander kind zou blij zijn, als zijn vader tot hooge waardigheden geroepen werd.... Je valt me tegen, Frans. Dus je gaat, Van Vreden,’ vervolgde zij tot haar man, ‘morgen vroeg al, dan ben je in eens van alles af. Daar in Neerhoven zullen je zenuwen wel weer tot bedaren komen; mijn zenuwen kunnen er gelukkig beter tegen.’
‘Maar wat zullen de kiezers zeggen.... en de oppositie?....’ stamelde de beklagenswaardige candidaat.
‘Wat de kiezers zullen zeggen, die zullen het verstandig van je vinden. Het zal bovendien bewijzen, dat jij je geheel buiten den strijd houdt. En wat de oppositie zal zeggen en doen, dat is minder. Laat die maar schelden en verdacht maken, die brengt daardoor zich zelf in discrediet. Dus je gaat?’ besloot juffrouw Van Vreden, half vragend, half bevelend.
‘Enfin dan,’ zuchtte de candidaat, die toch eigenlijk in den grond van zijn hart niet bedroefd was, dat hij in deze dagen van beroering Veerstad voor een rustiger oord zou kunnen verwisselen, ook al was dit rustiger oord Neerhoven, waar hij tot dusver zich nooit gewaardigd had een voet te zetten.
‘Je gaat dus morgen vroeg met den eersten trein,’ hernam juffrouw Van Vreden, blij dat ze de tegenstribbeling van haar man zoo spoedig overwonnen had. ‘Ik zal van avond nog alles voor de reis in orde brengen en een lekkeren peperkoek laten halen voor je neefs vrouw. Die menschen zullen vereerd zijn, je te logeeren te krijgen, en voor jou is het een uitstapje. Je moet nu maar niet meer aan de verkiezing denken en geen enkele krant meer inzien, want dat brengt je maar van streek. Dinsdag over acht dagen is de verkiezing. Woensdag wordt de uitslag bekend gemaakt, en dan zorg je tegen den avond terug te zijn, want je begrijpt, dat het bestuur der kiesvereeniging en een heele hoop notabelen je zullen komen feliciteeren.’
‘Maar moet ik eerst het bestuur der kiesvereeniging niet verwittigen?’
‘Laat nu alles maar aan mij over,’ antwoordde juffrouw Van Vreden. ‘Je hoeft je nergens meer mee in te laten. Je gaat nu voor tien dagen naar buiten voor je gezondheid en als je hier terugkomt ben je lid van de Provinciale Staten.’
Den volgenden morgen al voor dag en dauw verliet de heer Van Vreden zijn woning met het gevoel van een vluchteling. Op straat keek hij schuw om zich heen, als vreesde hij dat men hem achter de hielen zat, en toen hij aan het loket een kaartje vroeg, was hij zoo zenuwachtig, dat de beambten elkaar veelbeteekenend aankeken. Een zucht van verlichting steeg uit zijn borst op, toen de stationsbel het sein tot vertrek gaf en de trein zich stampend en stootend in beweging zette.
De waardige man bracht een tiental kalme dagen te Neerhoven door. Zijn neef en diens vrouw waren zeer verrast door het onverwachte bezoek, maar met echt landelijke hartelijkheid heeten ze hun bloedverwant welkom en stelden alles wat ze hadden tot zijn beschikking. De gemoedelijke atmosfeer, waarin de heer Van Vreden thans verkeerde, bracht zijn geschokte zenuwen tot bedaren en weldra voelde hij er zich zoo behaaglijk, dat de gedachte aan den zoo vurig begeerden zetel er door op den achtergrond gedrongen werd.
In het rustige heidorp drong zelfs geen flauwe echo door van de verkiezingsdrukte, die Veerstad beroerde. Zijn vrouw stuurde hem geen krant en geen brief, en zoo bleef de candidaat geheel onkundig van de gebeurtenissen, die sedert zijn vertrek hadden plaats gegrepen.
Op den gedenkwaardigen Dinsdag, waarop over zijn lot beslist zou worden, was de heer Van Vreden toch min of meer geagiteerd. Wie zou toch de tegencandidaat zijn, dien de oppositie zoo geheimzinnig had achterbaks gehouden? Wie zou het winnen? Wat had men sedert zijn vertrek nog tegen hem bedacht, welke kunstgrepen gebezigd, om de kiezers het spoor bijster te maken? Deze en nog veel andere vragen kwamen in zijn geest op en verstoorden de gemoedsrust, die hij in Neerhoven gevonden had.
Toen het vijf uur in den middag was, maakte zijn opgewondenheid voor berustende kalmte plaats. ‘Het is nu beslist,’ zei hij bij zich zelf. ‘Goddank!’
Den volgenden morgen maakte hij zijn toebereidselen voor de terugreis. Hij nam een hartelijk afscheid van zijn neef en nicht, die stellig moesten beloven, dat zij in den loop van den zomer te Veerstad zouden komen logeeren. Neef bracht hem naar het naastbijgelegen station, waar de heer Van Vreden plaats nam in den trein.
Hoe meer hij het doel van zijn reis naderde, hoe meer een zekere geheime onrust hem bekroop. Zijn vrouw had hem wel gezegd, dat hij als lid der Staten zou terugkomen, maar minder dan ooit deelde hij nu haar optimisme. Het was halfvier, toen de trein het station Veerstad naderde. De uitslag kon nu al bekend zijn, en over eenige oogenblikken zou hij zijn lot weten. Hij deed zijn best om zich een voorkomen te geven, om een gepast antwoord te bedenken op de gelukwenschen voor het geval hij gekozen was....
De trein hield stil, haastig sprong hij er uit. Daar bemerkte hij den president der kiesvereeniging. Kwam die hem gelukwenschen en in zegepraal naar zijn huis geleiden? Maar neen, dan zou zijn gezicht er niet zoo ernstig en mistroostig hebben uitgezien.
De president drukte hem de hand. ‘Verloren,’ zei hij, ‘maar met eere; maar zeven stemmen in de minderheid.’
‘Tegen wien?’ Deze vraag kwam slechts met groote moeite uit de toegeschroefde kee van den heer Van Vreden.
‘Mijnheer Goemans.’
‘Mijnheer Goemans!’ herhaalde de geslagen candidaat. ‘Die?’
‘Den dag nadat je vertrokken was, werd hij candidaat gesteld. Wij hebben gedaan wat wij konden, al het mogelijke,’ voegde de president er als tot verontschuldiging bij.
De heer Van Vreden boog het hoofd. Het was hem thans duidelijk, waarom Frans zoo weinig ingenomenheid met zijn candidatuur had aan den dag gelegd.
In den huiselijken kring der Van Vreden's woedde dien middag een hevig onweer.
‘Je eigen zoon heeft je verraden,’ zei juffrouw Van Vreden tot haar man.
‘Och vrouw, het is misschien beter zoo,’ antwoordde hij gelaten, ‘mijnheer Goemans heeft er meer bekwaamheid voor dan ik.’
‘Ei, wat ben je in eens nederig geworden,’ hernam zij. ‘Maar ik vergeef het Goemans nooit. Ik zet geen voet meer bij hem in huis, en Frans mag met Trees trouwen als hij wil, maar op de bruiloft kom ik niet.’
Juffrouw Van Vreden heeft evenwel haar woord niet gehouden. Acht dagen na den verkiezingsstrijd, toen dus de gemoederen tijd hadden gehad om te kalmeeren, kwam mijnheer Goemans een visite maken bij de Van Vreden's. Het streelde de ijdelheid van juffrouw Van Vreden, dat Goemans den eersten stap deed, en zijn tact deed het overige. De vrede was geteekend, en zij troostte zich met de gedachte, dat, indien haar man al geen lid der Staten was geworden, die waardigheid ten minste toch in de familie was gekomen.