droom, die hem beangstigde, zijn bevrijding uit den kerker voorspeld had.
‘Ik belijd mijn schuld,’ zoo sprak hij tot den vorst. ‘De koning, op zijn dienaars vertoornd, had mij en den overste der bakkers in de gevangenis doen werpen, waar wij beiden in denzelfden nacht een voorspellenden droom hadden. Aldaar nu was een Hebreeuwsch jongeling, de slaaf van den overste der lijfwacht; hem verhaalden wij onze droomen, en van hem vernamen wij wat later bewaarheid werd: ik immers werd in mijn eer hersteld, de ander werd gehangen.’
De koning gebood nu dat Jozef voor hem gebracht zou worden. Men haalde hem uit den kerker, schoor hem den baard af, gaf hem andere kleederen aan en voerde hem voor Pharao.
‘Ik heb droomen gehad,’ zoo sprak de vorst hem aan, ‘en er is niemand, die ze mij kan verklaren; maar ik heb van u hooren zeggen dat als gij een droom hoort, gij dien uitlegt.’
‘Dit is buiten mij,’ antwoordde Jozef, ‘maar God zal den koning een gunstige uitlegging geven.’
Pharao begon nu terstond:
‘Ik droomde dat ik stond aan den oever der rivier, en dat er uit den vloed zeven koeien opstegen, zeer schoon en vet van vleesch, die van het groene oevergras aten; en zie, op haar volgden zeven andere koeien, zoo leelijk en zoo mager als ik er nog nooit in Egypte gezien heb; en deze verslonden de eersten en aten ze geheel op, zonder eenig teeken te geven van verzadigdheid, daar zij even mager en leelijk bleven. Ik ontwaakte, en wederom in slaap gevallen droomde ik. Zeven aren schoten op uit éénen halm, vol en goed. En ook zeven andere, dun en van een verzengenden wind verschroeid, kwamen uit den halm te voorschijn, die de eerste schoone aren verslonden. Ik heb aan de wijzen den droom verhaald, maar niemand kan dien uitleggen.’
Toen sprak Jozef, voor wiens oog God de toekomst opende:
‘Des konings droom is één; wat God voornemens is te doen openbaart hij aan Pharao. De zeven vette koeien en de zeven volle aren beteekenen zeven jaren van overvloed; de zeven magere koeien, die na de eerste opstegen, en de zeven ledige, verschroeide aren beteekenen zeven jaren van aanstaanden hongersnood; en aldus volgen de jaren elkander op: zie, er komen zeven jaren van rijke vruchtbaarheid in geheel Egypteland; daarna volgen zeven jaren van misgewas, zoodat de vorige overvloed geheel verteerd en zelfs het aandenken daarvan zal vergeten worden. Dat gij dezelfde zaak in twee droomen gezien hebt, beduidt dat God het aangekondigde zeer zeker en zeer spoedig vervullen zal. Zoo zie dus de koning naar een verstandigen en wijzen man om en stelle hem over het geheele land van Egypte. Deze benoeme in elk gewest opzieners en verzamele het vijfde deel van de opbrengst der vruchtbare jaren in de schuren der steden, als koninklijk eigendom, opdat er voorraad zij tegen de zeven jaren van hongersnood, die over Egypte zullen komen, en het land niet door gebrek ten gronde ga.’
Dit woord was goed in de oogen van Pharao en van al zijn dienaren.
in de dorpschool, naar de schilderij van ed. girardet.
‘Zouden wij wel een man vinden als deze,’ vroeg hij, ‘in wien Gods geest is.’ En zich daarop tot Jozef wendende, ging hij voort: ‘Omdat God u geopenbaard heeft, wat gij verkondigd hebt, is er niemand te vinden zoo wijs als gij. Gij zult over geheel mijn huis gesteld zijn en het geheele volk zal uw bevelen gehoorzamen; slechts door den koningstroon zal ik boven u verheven zijn. Zie, ik heb u gesteld over geheel Egypteland. Zoo waar ik Pharao ben, zonder uw bevel zal niemand een hand of voet verroeren in Egypte.’
Tegelijk nam hij zijn eigen ring en stak dien aan Jozefs vinger, hing hem een vorstelijk kleed van fijn linnen om de schouders, schonk hem een gouden halsketen en deed hem rondrijden op den schoonsten eerewagen na dien des konings, voorafgegaan door een heraut, die riep: ‘Buigt de knie en weet dat deze gesteld is over het geheele land van Egypte.’