Abraham, de drie engelen ontvangende. -
Gelijk wij nog onlangs aanstipten bij gelegenheid dat wij Murillo's ‘Boodschap aan Maria’ plaatsten, heeft de groote Spaansche meester tal van tafereelen uit de gewijde geschiedenis nagelaten.
De schilderij, die we in dit nummer weergeven, behoort tot de vermaarde galerij van Stafford House en stelt het bezoek voor, dat Abraham ontving van drie mannen, die later engelen bleken, terwijl een van het drietal als ‘de Heer’ wordt aangeduid. Sommige oude kerkvaders hielden, naar pastoor Muré in zijn Bijbelsche Geschiedenis opmerkt, dezen voornaamste der drie bezoekers voor God zelven en bepaaldelijk voor God den Zoon; meer algemeen is echter de meening, dat het drie engelen waren, onder welke een van hoogeren rang, die met den naam van Heer wordt aangeduid, en die het woord voert in den naam van God zelven.
Eens dat Abraham, wijl de dag heet werd, aan de deur zijner tent zat, dus lezen wij in de H. Schrift, hief hij zijn oogen op, en zie, daar stonden drie mannen tegenover hem. Hij ging hun tegemoet, boog zich ter aarde en zeide: ‘Heer, heb ik nu genade gevonden in uw oogen, gaat dan uw knecht niet voorbij. Dat toch een weinig water gebracht worde, opdat gij u de voeten wascht, en rust onder dezen boom. En ik zal u een bete broods reiken, dat gij uw hart sterkt; daarna zult gij verder gaan.’
Zij antwoordden: ‘Doe, zooals gij gezegd hebt.’
En Abraham spoedde zich naar de tent tot Sara en zeide: ‘Haast u, kneed drie maten meelbloem en maak koeken.’
Daarop liep Abraham tot de runderen en nam een kalf, malsch en goed, en gaf dit aan den knecht opdat hij zich zou haasten het toe te bereiden. Toen nam hij boter en melk en het toebereide kalf, zette het zijn gasten voor en bleef onder den boom staan, terwijl zij aten.
Toen vroegen zij hem: ‘Waar is Sara, uw huisvrouw?’ En hij antwoordde: ‘Zie, in de tent.’ Daarop zeide de voornaamste der gasten: ‘Over een jaar zal ik wederkomen en dan zal Sara een zoon hebben.’ Sara, die achter de deur der tent stond, kon zich op het hooren dier voorspelling, bij de gedachte aan haar en Abrahams hooge jaren, niet weerhouden, te lachen.
‘Waarom lacht Sara, zeggende: zal ik in mijn ouderdom nog een zoon hebben?’ vroeg aanstonds de Heer. ‘Is er dan iets moeilijk voor God?’ En met nadruk herhaalde hij zijn voorspelling, waarop Sara, verschrikt, ontkende dat zij gelachen had; maar de engel hield vol: ‘Zeer zeker hebt gij gelachen.’
Toen stonden de mannen op en richtten zich naar Sodoma. Abraham deed hen derwaarts uitgeleide. En onderweg zeide de Heer: Zal ik voor Abraham verbergen wat ik doen ga? Hij zal immers tot een groot en machtig volk worden en in hem zullen alle volken der aarde gezegend worden. Want ik weet dat hij zijn kinderen en nakomelingen leeren zal, den weg des Heeren te bewaren en recht en gerechtigheid te doen, opdat de Heer aan hem volbrenge wat Hij hem beloofd heeft.’
Daarna ging hij voort: ‘Het wraakgeroep van Sodoma en Gomorra is zeer sterk geworden en hun zonde vreeselijk zwaar. Daarom wil ik er heengaan om te zien of hun werken zóó zijn als het geroep daarvan tot mij is gekomen, of niet, opdat ik het wete.’
Toen keerden de mannen zich naar Sodoma, maar Abraham bleef nog staan voor het aangezicht des Heeren. Op hem toetredende, vroeg hij: ‘Zult gij dan ook den rechtvaardige met den goddelooze ombrengen? Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen in de stad; zult gij ook hen ombrengen en om die vijftig rechtvaardigen de stad niet sparen? Het zij verre van u, aldus den rechtvaardige met den goddelooze te dooden. Zoude de Rechter der gansche aarde geen recht doen?’
De Heer antwoordde: ‘Zoo ik te Sodoma binnen de stad vijftig rechtvaardigen vind, zal ik de gansche stad sparen om hunnentwil.’
Abraham hernam: ‘Zie, ik heb mij nu toch verstout tot den Heer te spreken, hoewel ik