Op en in de Piramiden.
Tot de wonderen der wereld behooren ook de piramiden, die zich in Middel-Egypte aan de grens der Lybische woestijn verheffen, en stellig zal het niemand in het hoofd komen, aan deze steenen reuzen, door den hoogmoed der Egyptische koningen gewrocht, hun aanspraak op dien titel te ontzeggen. Men weet toch, dat deze piramiden bestemd waren om als begraafplaats te dienen voor de koningen, die ze lieten bouwen en daardoor hun naam aan de vergetelheid wilden ontrukken.
Dit oogmerk hebben zij bereikt, want, terwijl de namen van Cheops, Chephren en Mycerinus anders reeds lang zouden weggezonken zijn in de vergetelheid der eeuwen, hebben de piramiden, die naar hen genoemd zijn, hun naam door veertig eeuwen heen bewaard.
Men treft in Egypte een groot aantal piramiden aan, waarvan de drie genoemde, bij Gizeh gelegen, de meest bekende zijn. De grootste is die van Cheops, met een vierkant grondvlak, waarvan elke zijde 227.5 meter meet, en een hoogte van 137 meter. Twee jaren waren noodig, voordat de weg voltooid was, waarlangs de bouwstoffen zouden worden aangevoerd, en daarna hebben honderdduizend menschen gedurende twintig jaar er aan gewerkt. Van dezen steenklomp zou men een muur kunnen maken ter hoogte van 24 voet, 4 voet dik en 563 mijlen lang, waarmee men geheel Egypte zou kunnen omsluiten.
De tweede piramide, door Cheops' opvolger, Cephren, gebouwd, meet aan haar basis 210.5 meter, terwijl de hoogte 136 meter bedraagt. De derde piramide, die van Mycerinus, is veel kleiner; haar breedte bedraagt maar 108 en haar hoogte 62 meter. Zij moet dus onderdoen voor de twee nog oudere piramiden van Dahsjûr, die de beide eerstgenoemden bijna in afmeting evenaren. De breedte van de eene bedraagt toch over, en van de andere bij de 200 meter, terwijl de hoogte van beide de 100 meter dicht nabij komt.
De piramiden hebben op mij, zegt Xavier Marmier in zijn Du Rhin au Nil, waarin hij zijn reisherinneringen heeft opgeteekend, naar gelang van den afstand, waarop ik ze beschouwde, drie verschillende indrukken teweeggebracht. Uit de verte, te Kaïro bij voorbeeld, leveren haar majestueuze kruinen, badend in de gouden en azuren stralen des hemels, een betooverenden aanblik op. Men kan niet gelooven, dat het menschelijke bouwwerken zijn, die zich ten hemel verheffen, men is eerder geneigd ze voor bergen te houden. Naarmate men ze nadert, schijnt het, dat ze kleiner worden, hetzij door een optisch bedrog, hetzij wegens de heuvelen, die ze omringen. Maar als men bij haar grondvlak is aangekomen, overweldigen zij meer dan ooit het oog en de gedachte, en men kan niet, zonder een soort van beklemming, met het oog deze ontzaglijke steenblokken meten, op elkaar gestapeld tot een hoogte, grooter dan die der spits van den Straatsburger toren.
Terwijl wij elkaar onze overwegingen meedeelden, gaat Marmier voort, drongen onze gidsen, de Bedoeïenen, wien al onze wijsgeerige gesprekken niets opleverden en die hun geld wilden verdienen, er op aan, dat wij naar boven zouden klimmen. Twee hunner namen mij eindelijk rechts en links bij de hand en geleidden, of liever sleepten mij naar den hoek der piramide, waar men gewoon is de beklimming te beginnen. Zij snelden vooruit als gemzen, door den jager achtervolgd, en sprongen van de eene trede op de andere. Nauwelijks had ik den voet gezet op een van deze natuurlijke hooge trappen, of ik moest de andere weer bestijgen. Tevergeefs verzocht ik hun, even stil te houden, ten einde mij ten minste gelegenheid te geven, even adem te halen. Zij hoorden mijn geroep niet of verstonden het niet en gingen voort met springen, terwijl zij stevig mijn polsen omklemd hielden en mij achter zich voortsleurden.
Op de helft gekomen, waar een soort van terras was, bleven zij staan, en ik was blij even te kunnen uitblazen; maar op hetzelfde oogenblik naderden mijn reisgenooten met hun gidsen, en daar mijn twee weergasche Bedoeïenen zich niet de loef wilden laten afsteken, grepen ze mij opnieuw vast en voort ging het weer, in razenden galop, terwijl zij, om elkaar aan te moedigen, uit alle macht brulden. Zij bereikten eindelijk hun doel, lieten mijn handen los en begonnen te schreeuwen, terwijl ze met hun mutsen door de lucht zwaaiden. Wat mij betreft, ik lag, uitgeput en geleêbraakt, op het platform uitgestrekt. In vijf minuten hadden wij de tweehonderd acht en dertig treden beklommen, die naar den top van het steenen gevaarte geleiden. Mijn reisgenooten kwamen in denzelfden toestand van uitputting naast mij liggen. Na eenige oogenblikken rustens, stonden wij op om de vrucht van onze inspanning te smaken, en het ontzaglijk vergezicht, dat men van die hoogte geniet, is niet te duur gekocht door de vermoeienissen om er te komen.
Wij zagen voor ons den prachtigen Nijl, zijn vertakkingen, zijn kanalen, de dorpen, die hij besproeit, en de vlakte, waar de Mamelukken voor den zegevierenden degen van generaal Bonaparte op de vlucht gingen, verder de minaretten van Kaïro; aan de andere zijde de plaats, waar eens Memphis stond, en de groote Afrikaansche woestijn, en bij ons een groot aantal graven in puin en andere piramiden, sommige nog overeind, andere half omgeworpen in het zand, maar alle uit de hoogte beheerscht door die, waarop wij stonden.
Het afdalen der piramide ging vlug in zijn werk. Een van onze Bedoeïenen sprong het eerst, van trede op trede, en reikte mij zijn armen toe, de ander kwam achter mij; beiden gereed mij te helpen voor het geval ik een verkeerden stap zou zetten. Het bestijgen en afdalen eener piramide mogen op het eerste gezicht afschrikken; maar als men op de gespierde armen en beenen der Bedoeïenen let, ziet men spoedig in, dat men zich gerust aan hun kracht en behendigheid kan toevertrouwen. Overal is de buitenste bekleeding van het gevaarte weggenomen, en vormen alle steenlagen een inspringenden hoek van een voet en meer breedte. Ongevallen komen dan ook zelden of nooit voor. Marmier verhaalt maar van één geval, dat bovendien het gevolg was van onvoorzichtige grootspraak. Een Engelschman had zich alleen, zonder gids, zonder steun op deze hoekige steenen gewaagd;