De Alaska-Expeditie.
Het Noord-Amerikaansche schiereiland Alaska, in het uiterste noordwesten der Vereenigde Staten gelegen en door den Grooten Oceaan, de Behringzee, de Behringstraat en de Noordelijke Ijszee bespoeld, behoorde tot 1867 grootendeels aan Rusland. In het genoemde jaar werd het echter door de regeering der Vereenigde Staten voor de som van zeven en een half millioen dollars aangekocht en werd voor de Amerikaansche republiek een bezitting van gewicht om den pelshandel, zijn goudmijnen en de visscherij aan de kusten.
Reeds vroeger werden onderzoekingsreizen in dit uitgestrekte land ondernomen;. doch het binnenland, maar spaarzaam met Tjsoektsjen bevolkt, was nog bijna geheel onbekend en scheen ook hoogst moeilijk te bereiken.
Daarom ondernamen de eigenaars van het Amerikaansche blad Frank Leslie's Illustrated Newspaper te New-York, nu eenige jaren geleden, een expeditie naar Alaska uit te zenden. De aanvoerders van deze avontuurlijke onderneming waren E.H. Wells, Frank Price en A.B. Schanz.
Maandenlang werd omtrent het lot dier expeditie niets meer vernomen en men vreesde reeds, dat de deelnemers aan den tocht jammerlijk verongelukt waren, toen zij eensklaps onverwacht terugkeerden met belangrijke resultaten voor aardrijkskundigen, natuurvorschers en ook voor het belangstellende publiek
De expeditie had zich onderweg in twee afdeelingen gesplitst, de eene onder aanvoering van Wells en Price, de andere onder leiding van Schanz.
De eerste afdeeling maakte een tocht van 282 geographische mijlen in den schrikkelijk strengen wintertijd. Daarvan moesten 65 mijlen door bijna onoverkomelijke sneeuw in hondensleden afgelegd worden.
Tot het belangwekkendste dezer reis in het binnenland behoorde het overtrekken van de Chilkat-bergen langs een nog nooit door blanken betreden weg, en de ontdekking van een groot meer, dat ter eere van Arkell, van wien het eerste denkbeeld der expeditie was uitgegaan, Arkell-meer genoemd werd. De reizigers beschouwden het als het hoofdreservoir van de Task-rivier en den oorsprong der Yukon-rivier.
Evenzoo ontdekten eenige door Wells uitgezonden mannen de Alseck-rivier en over het algemeen bezochten zij in het binnenland oorden, die nog nimmer door een blanke zijn doorvorscht. Dat alles werd nauwkeurig door hen opgenomen, zoodat de aardrijkskundige kaart van Noord-Amerika in het vervolg een groote vervollediging kan ondergaan.
Een blik op onze eerste afbeelding geeft een aanschouwelijke voorstelling van de groote gevaren en moeilijkheden, waarmee de afdeeling Wells-Price te worstelen had: kou, honger en afgrijselijke afgronden bedreigden hun leven haast bij elken voetstap. Gedurende een reis van twaalf maanden waren 150 man bij de expeditie werkzaam en werden er omstreeks 7000 Eng. mijlen, dat is 1519 geographische mijlen afgelegd, wat natuurlijk niet in eens door, maar bij gedeelten geschiedde.
De afdeeling van Schanz was minder gelukkig. Deze werd ten gevolge van het ruwe weer en het noordelijk klimaat ziek en moest weken lang in een kamp aan den bovenloop van den Yukon doorbrengen. In de dagen dat hij zachtjes aan weer aan de beterhand raakte, viel juist het feest der onafhankelijkheidsverklaring, de grootste nationale vierdag der Noord-Amerikaansche Unie in (4 Juli). Bij gebrek aan kanonnen om den feestelijken dag met de noodige luidruchtigheid te begroeten, hadden de mannen van een ander reisgezelschap, onder McGrath, dat de afdeeling Schanz ontmoet had, verscheidene houtblokken met gaten doorboord, die zij met buskruit vulden; en uit deze zonderlinge kanonnen vuurden zij hun saluutschoten af.
De eerstvolgende weken bracht Schanz met omzwervingen in den omtrek van zijn kamp, door dichte, nauwelijks toegankelijke oerwouden door. Intusschen had de heer James French, die van de regeering te Washington in last had de grenzen van het meer op te nemen, besloten gezamenlijk met Schanz verder te trekken, terwijl McGrath dezen een lichtgebouwde boot afstond, waarmee zij den naasten handelspost hoopten te bereiken.
Op deze vaart had een ongeval plaats, dat Schanz zelf als volgt beschrijft:
‘Wij stapten op een klein eiland aan wal om als naar gewoonte ons middagmaal te gebruiken. Er woei een tamelijk sterke wind. Om twee uur 's middags waren French en ik bezig, op eenigen afstand van den oever op een klein vuur ons karig maal te koken. Onze boot hadden wij aan den oever getrokken, maar de wind had een golf aan land geslingerd, die onze boot meenam. Alles wat wij bezaten, onze bescheiden levensmiddelen meegerekend, was nog aan boord. Wij liepen zoo hard wij konden naar de baai, met het plan, in het water te springen en de boot na te zwemmen. De ijzige koude van het water en de felheid van den stroom schrikte ons eenige oogenblikken af. Ik kreeg echter mijn tegenwoordigheid van geest gauw terug, wierp mijn kleeren af en sprong in het water. Algauw werd ik gewaar dat een bad in de koude luchtstreek allesbehalve aangenaam is. De verraderlijke onderstrooming van den Yukon sleurde mij uit mijn koers, terwijl de wind de losse boot maar steeds verder naar den anderen oever dreef. Plotseling werd mijn linkerbeen door kramp aangegrepen, ik keerde mij om naar den oever, en overtuigd dat ik hulp noodig zou hebben, riep ik den heer French toe, zich uit te kleeden. In de verwarring begreep hij mij niet en bleef maar om hulp roepen. Mij ontzonken de krachten en ik dacht dat mijn einde nabij was. Toch zwom ik door, zoo goed ik kon, werd echter voortdurend door den stroom verder gesleurd, terwijl French handenwringend langs den oever op en neer liep. Eindelijk greep hij een lang stuk hout, dat langs den oever dreef, en terwijl hij tot aan de borst in het water liep, schoof hij het mij toe, terwijl hij het bij het andere eind vasthield.
Ik zamelde al mijn krachten bijeen en ofschoon op het punt van te zinken, greep ik het hout. Halfdood werd ik aan land getrokken, waar ik mijn bewustzijn verloor. French sleepte mij naar het kampvuur en wreef mijn verstijfde ledematen,