baarsche volk voor de christelijke beschaving te winnen.
Omstreeks dien tijd hadden de Russen zich namelijk tot één rijk aaneengesloten onder den Noorman Rorik, die van 864 tot 879 over hen regeerde. Door hun onstuimige aanvallen leverden zij groot gevaar op voor het Grieksche keizerrijk, tot keizer Basilius er in slaagde, met zachtheid hun roof- en bloedgierige woede te beteugelen.
Door geschenken van goud en zilver en kostbare stoffen wist hij hun aanvoerders tot zich te trekken, vrede met hen te sluiten en hen te bewegen zich te laten doopen door een bisschop, dien de patriarch Ignatius hun zenden zou. Men verhaalt dat deze geloofsverkondiger zijn woorden kracht bijzette door het volgende wonder.
De vorst der Russen had zijn raadslieden en de oudsten van het volk, die sterk op de handhaving van het oude heidendom stonden, rondom zich vergaderd, ten einde te beraadslagen of men den christelijken godsdienst zou aannemen. Zij lieten den bisschop in hun midden komen en vroegen hem wat hij hun kwam leeren. Hij toonde hun het Evangelieboek en verhaalde hun enkele wonderen des Zaligmakers en andere uit het Oude Testament. Daarop gaven de Russen hem te verstaan dat als hij zijn woord niet op dezelfde wijze bezegelen kon met een mirakel zooals dat van de drie jongelingen in den brandenden oven, zij nimmer aan zijn prediking gehoor zouden geven.
De bisschop antwoordde dat het niet geoorloofd was, den Heer te verzoeken, maar dat, in geval zij ernstig besloten waren, het woord Gods aan te nemen, zij maar vragen moesten wat zij verlangden. De Russen eischten nu dat hij zijn boek in het vuur zou werpen; bleef het ongeschonden in de vlammen, dan zouden zij gelooven.
De bisschop hief nu oogen en handen ten hemel en bad:
‘Heer Jesus, verheerlijk uw naam in tegenwoordigheid van dit geheele volk.’
Het Evangelieboek werd in het vuur geworpen, en toen men het er na eenige uren uit haalde, bleek het volkomen ongeschonden. Door dit wonder getroffen, schonken de barbaren aan de woorden van den priester geloof en boden zich aan om gedoopt te worden.
Toch duurde het nog minstens een eeuw eer het Christendom onder de groote massa van het Russische volk noemenswaardigen voortgang gemaakt had. Eerst onder de grootvorstin Olga, die, na den dood van haar gemaal Igor, van 945 tot 955 voor haar minderjarigen zoon de teugels der regeering voerde, nam het meerdere vlucht, daar het in deze vorstin een grooten steun mocht vinden. Ofschoon, evenals haar gemaal, nog heidensch, was zij een voortreffelijke vrouw en voelde zich krachtig aangetrokken tot het Christendom, dat inmiddels in haar rijk zachtjes aan veld won. Zoolang zij nog met de regeering belast was, stelde zij, waarschijnlijk om redenen van staatsbelang, haar overgang tot het Christendom uit; maar zoodra haar zoon zelf als grootvorst het bewind had aanvaard, ijlde zij naar Constantinopel om daar uit de handen van den patriarch het doopsel te ontvangen, waarbij de keizer zelf als peter over haar stond en zij haar naam Olga verwisselde met dien van Helena.
Met den zegen van den patriarch keerde de thans christelijke vorstin naar haar hoofdstad Kiëf terug en werd, volgens de uitdrukking van den oudsten der Russische geschiedschrijvers Nestor, ‘de voorloopster van het christelijk geloof, gelijk de morgenster, die de zon voorafgaat, gelijk het morgenrood, dat den opgang van het lichtend gesternte verkondigt; zij schitterde als de volle maan in den nacht en als een parel uit het slijk.’
De oprechtheid harer bekeering blonk vooral uit in den ijver, dien zij, hoewel tevergeefs, ontwikkelde tot bekeering van haar zoon, den trotschen en dapperen grootvorst Swatoslaf. Deze wierp zijn moeder tegen, als zij hem aanspoorde, Christen te worden: ‘Hoe kan ik alleen een vreemden godsdienst aannemen? Mijn mannen zouden er mij om bespotten.’
‘Als gij u doopen laat,’ hernam Olga, ‘zullen zij allen hetzelfde doen’
Maar zij vermocht hem niet over te halen. Toch bemoeilijkte hij niemand, die zich vrijwillig doopen liet; hij lachte hem alleen uit als een dwaas.
‘Gods wil geschiede!’ verzuchtte Olga. ‘Wil God mijn geslacht in het Russische land genadig zijn, dan zal Hij het de gedachte in het hart geven, zich tot Hem te bekeeren, gelijk Hij mij genade bewezen heeft.’
En zoo sprekende, bad zij dag en nacht voor haar zoon en voor haar volk. Bij den tegenstand van Swatoslaf kon de bekeering van Olga voor Rusland niet dien invloed hebben, die daarvan in gunstiger omstandigheden was te wachten geweest. Het schijnt zelfs dat zij zich gedwongen zag, haar godsdienst in het geheim te belijden, daar Nestor verhaalt dat zij den christen priester, die haar ter aarde bestelde, in het verborgen bij zich gehouden had. Ook blijkt dat christelijke geloofspredikers, die haar op haar verzoek door den Duitschen keizer Otto gezonden waren, door de vervolging gedwongen werden, het land te verlaten.
Olga stierf in 969 en vermaakte bij haar dood een rijke schenking aan de Moeder-Gods-kerk te Budutin. Dankbaar vereeren de Russen haar nog als een heilige en vieren haar gedachtenis op haar sterfdag, den 11en Juli.
Na Olga's dood duurde het nog twintig jaar eer Rusland in den persoon van Wladimir, Olga's kleinzoon, zijn eersten christelijken grootvorst kreeg. Ook deze was in den aanvang van zijn regeering nog een ijverig aanhanger van het oude heidendom. Zoo liet hij het beeld van den afgod Perun te Kiëf vernieuwen, van een zilveren hoofd voorzien en met verscheidene andere afgodsbeelden op den zoogenaamden heiligen heuvel opstellen. Daar stroomde, zegt Nestor, het verblinde volk heen en de aarde rookte van het bloed der slachtoffers.
Meermalen werden ook menschen ter eere der afgrijselijke godheid omgebracht. Op een keer dat Wladimir van een zegevierenden tocht door Lithauen en Polen terugkeerde en zijn overwinningen door een plechtig offerfeest wilde vieren, liet hij onder de jongelieden het lot werpen ten einde uit te maken, wien de goden tot hun offer aanwezen. Het lot viel op een jeugdigen Christen, Johannes genaamd, wiens vader, Theodorus met name, die ook Christen was, openlijk het volk aanspoorde, zijn gruwzame afgoden te verlaten. Vader en zoon werden beiden op het altaar der valsche godheid geslachtofferd. Zij worden vereerd als de laatste martelaren, wier bloed door het heidendom in Rusland vergoten werd. Hun marteldood scheen eindelijk voor het Russische volk de genade eener algemeene en duurzame bekeering verkregen te hebben.
In het jaar 988 maakte Wladimir zich meester van de stad Cherson in Tauris, de hoofdstad van een kleine republiek, die, onder de bescherming der Grieksche keizers, naar haar eigen wetten bestuurd werd. Nadat de Russische vorst de stad in zegepraal was binnengetrokken, liet hij de Grieksche keizers Basilius en Constantinus weten dat hij hun zuster, de jeugdige prinses Anna, tot vrouw begeerde en dat hij in geval van weigering recht op Constantinopel zou aanrukken.
De beide keizers, door die bedreiging verschrikt, antwoordden dat hem, als heiden, dit aanzoek niet kon worden ingewilligd, maar dat in geval hij zich tot het Christendom bekeeren wilde, hij hun schoonbroeder kon worden.
Wladimir liet daarop boodschappen, dat hij reeds uit eigen beweging het plan had opgevat, het Christendom te omhelzen, maar dat hij dien overgang niet als voorwaarde tot zijn huwelijk wenschte gesteld te zien, waarom hij eischte dat de prinses hem onmiddellijk zou gezonden worden.
Anna gevoelde aanvankelijk grooten weerzin, zich aldus gedwongen te zien de echtgenoote te worden van een zoo woest en onstuimig potentaat; maar toch ging zij met een aantal Grieksche priesters en een talrijk gevolg scheep naar Cherson, waar zij met de levendigste blijdschap ontvangen werd. De inwoners beschouwden haar als een engel van den hemel gezonden om hen tegen den overweldiger te beschermen.
De Russische kronieken van dien tijd verhalen dat de trotsche Wladimir op dat oogenblik aan een ziekte leed, die zoo geweldig zijn oogen had aangetast, dat hij de voorwerpen niet meer onderscheiden kon. Op de aansporingen der prinses liet hij zich doopen en ontving onmiddellijk het gebruik zijner oogen terug.
De doopplechtigheid en de daarop gevolgde sluiting van het huwelijk werden voltrokken in de kerk van den H. Basilius, gelegen op het groote plein der stad Cherson tusschen het paleis, dat Wladimir bewoonde, en dat, waar Anna was afgestapt. Bij het doopsel nam hij den naam aan van Basilius of in het Russisch Vassili. Al de voornaamste officieren van zijn leger ontvingen te gelijk met hem den doop.
Uit dankbaarheid zond nu Wladimir troepen naar Constantinopel om den keizer Basilius in staat te stellen een opstand te dempen en de rust in het rijk te herstellen. Verder liet de Russische grootvorst te Cherson een kerk stichten en, van zijn rechten als overwinnaar afziende, liet hij de stad aan de hoede der Grieksche keizers over.
In gezelschap der bisschoppen en priesters, die Anna uit Constantinopel had meegevoerd, te Kiëf teruggekomen, liet hij daar de afgodsbeelden verbrijzelen en verbranden. Het beeld van Perun werd aan den staart van een paard gebonden, met roeden gegeeseld en ten slotte in den Dnieper geworpen. Daar kwamen de inwoners, van elken leeftijd en stand, zich verzamelen om gedoopt te worden.
Nadat Wladimir voorloopig een houten kerk gesticht had op de plek, waar eerst het beeld van Perun gestaan had, liet hij Grieksche bouwmeesters komen om een fraaien steenen tempel op te trekken ter plaatse waar zes jaren te voren Theodorus en zijn zoon de martelkroon hadden verworven.
De priesters verspreidden zich vervolgens door het geheele land om overal het Evangelie te verkondigen. Het grootste gedeelte der bevolking liet zich doopen, maar enkelen bleven aan het heidendom gehecht, dat tot in de twaalfde eeuw nog in verschillende deelen van Rusland heeft voortgeleefd.
Ten einde zijn onderdanen voor het Christendom te winnen, nam Wladimir alle maatregelen om zijn volk te verlichten. De gewijde boeken, die reeds in de negende eeuw door de HH. Cyrillus en Methodius in het Slavisch vertaald waren, wenschte hij door allen gelezen te zien. En daarom liet hij scholen oprichten, waar de jongelieden in de gewijde of liturgische taal werden onderricht. Deze weldaad kwam den Russen aanvankelijk als zulk een schrikwekkende nieuwigheid voor, dat men de ouders met geweld moest dwingen, hun kinderen naar school te zenden; zij zagen de schrijfkunst namelijk voor een soort tooverij aan, die hun telgen gevaarlijk moest worden.
Aldus bracht in Rusland, geljjk overal elders, de christelijke beschaving tevens kennis en wetenschap aan. Van dien tijd af dagteekent in Rusland het gebruik van twee talen, de eene voor het dagelijksch leven, uit haar aard naar de tijden veranderend, de andere overanderlijk, uitsluitend bestemd voor de gewijde boeken en de kerkelijke liturgie.
Toen omstreeks het jaar 996 de kerk, door de Grieksche bouwmeesters te Kiëf opgetrokken, voltooid was, begiftigde Wladimir ze met de sieraden en heilige vaten, die hij, als eenigen buit, uit Cherson had meegebracht.
Tot onderhoud van den tempel, die nog heden ‘de kerk der tienden’ heet, bestemde hij het tiende deel zijner goederen; en zijn opvolgers moesten zich bij hun troonsbestijging bij eede verplichten deze fundatie, waarvan de acte in de archieven der kerk bewaard wordt, te handhaven.
De plechtige inwijding werd gevierd met een feestmaal, waarop al de armen van Kiëf als gasten werden genoodigd.
Nog vele andere kerken dankten aan Wladimir haar ontstaan. Ter vervulling eener gelofte, die hij had afgelegd tijdens een nieuwen veldtocht tegen de Kozakken, waarbij hij als door een wonder aan den dood was ontsnapt, bouwde hij te Wasilef een kerk ter gedachtenis aan de gedaanteverandering des Heeren en vierde de inwijding door feesten, waarbij vooral de armen op vorstelijke wijze werden onthaald.
Te Kiëf teruggekomen, gaf Wladimir opnieuw