Toewijding beloond.
Vertelling.
Op een stormachtigen Novemberavond kwam Dr. Althaus om zeven uur uit de Kamer en legde in groote haast den korten afstand naar zijn woning af. Hier aangekomen, hielp Hendrik, zijn factotum, hem de doorweekte kleeren voor een gemakkelijke kamerjas verwisselen, en bracht hem middelerwijl op de hoogte van hetgeen in den loop van dien dag was voorgevallen.
‘Is er nu een nieuwe secretaris gekomen?’ vroeg Althaus, terwijl hij zijn warme pantoffels aanschoot.
‘Neen, doctor, geen enkele had er zin in; den een duurde het 's avonds te lang, de ander vond het 's morgens te vroeg. Eén heeft zijn kaartje achtergelaten, daar hij morgen wilde terugkomen.’
‘Morgen? Nu, dat is wat moois. Dan kan ik den heelen nacht weer door werken. Zorg voor sterke koffie.... Maar wat kijk je me vreemd aan, Hendrik, is er dan iets?....’
De kleine oogjes van den bediende schitterden geheimzinnig, en op het breede gezicht lag een spotachtige uitdrukking. Hij trad dicht op zijn heer toe.
‘Daar is toch iemand, doctor.... Ze zit op een stoel.... Ze wacht al meer dan een uur....’
Hij keek den doctor uitvorschend aan, maar deze was niet voor scherts geschapen.
‘Wie wacht, wie zit op een stoel?’ vroeg hij barsch.
‘Een dame, doctor, een aardige, jonge dame....’
‘Heb je dan niet gezegd, dat ik voor niemand te spreken ben, noch van avond, noch wanneer ook? Wat moet ze van me hebben?’
‘Dat heb ik haar niet gevraagd, doctor,’ antwoordde Hendrik. ‘Heel spraakzaam schijnt ze niet te zijn, maar een lief gezicht heeft ze, en een paar oogen....’
Althaus vroeg niet verder. Met een ruk opende hij de deur van zijn zitkamer.
Van een stoel dicht bij de deur stond een vrouwengestalte op, die in haar rechterhand een krant hield.
‘Uw advertentie brengt me hier, mijnheer,’ zei ze met welluidende stem.
Atthaus keek ze met groote oogen aan. Hij meende haar niet goed verstaan te hebben.
‘Ik zoek een stenograaf, geen juffrouw van gezelschap,’ antwoordde hij spottend.
De dame verbleekte en deed een stap terug. Spoedig had ze zich echter hersteld, en zei: ‘Dat weet ik, mijnheer, en daarom wilde ik u verzoeken, mijn kennis van de stenographie te onderzoeken.’
‘Daartoe ontbreekt mij de tijd, juffrouw,’ antwoordde Althaus beslist. ‘Ik ben zoo bezet, dat ik u werkelijk moet verzoeken....’
Hij maakte een beweging met de hand, die niet voor tweeërlei uitleg vatbaar was.
‘Indien u al voorzien is, dan ben ik tevergeefs gekomen,’ zei de dame treurig, terwijl ze haar volle over het gezicht trok. ‘Het spijt mij wel, u opgehouden te hebben.’
De doctor had alleen de eerste woorden gehoord. Voorzien was hij niet, integendeel, hij zat in de grootste verlegenheid. Zijn gewone medehelpers waren voor het oogenblik allen in het Parlement in beslag genomen, en of de nieuwe secretaris inderdaad morgen zou komen, was nog zeer de vraag. Zou hij een proef nemen? Ze zou natuurlijk jammerlijk uitvallen. Een dame stenographeeren!
Hij zag de juffrouw, die aarzelend bij de tafel stond, nauwkeuriger aan. Haar verschijning was hem niet onsympathiek. Zij droeg noch een bril, noch het haar op een ongepaste wijze. Bij alle bescheidenheid was er iets zelfbewusts in haar houding, en de groote oogen keken hem kalm en rustig aan. Hij dacht aan de stapels onuitgewerkte stenogrammen op zijn schrijftafel, aan de doorwaakte nachten, die hij al achter den rug had....
‘Voorzien ben ik eigenlijk nog niet,’ zei hij daarna veel beleefder; ‘indien het u werkelijk ernst is.... We moeten echter onmiddellijk beginnen’
Snel trad ze weer naderbij.
‘O, ik dank u, mijnheer,’ riep ze verheugd uit. ‘Ik ben onmiddellijk bereid.’
Althaus drukte op een knop. Hendrik nam mantel en paraplu der dame aan; op een wenk van den doctor volgde ze hem in de aangrenzende kamer en nam voor een met groen laken overtrokken tafel plaats.
Althaus wierp zich in een leunstoel en het dictaat begon.
Na omtrent tien minuten hield de doctor even op en keek de schrijfster wantrouwend aan. Zij haalde zwaar adem en haar wangen hadden zich met een blos bedekt.
‘Wil u mij nu eerst eens voorlezen, wat u geschreven heeft?’
Zij begon langzaam en bevend, maar toen ze eenmaal op dreef was, las ze het stenogram vloeiend ten einde.
Althaus knikte goedkeurend. De rimpels van zijn voorhoofd verdwenen.
‘Mag ik nog wat vlugger dicteeren?’
‘Een beetje,’ antwoordde zij, en nu ging het aan één stuk door, zonder verpoozing.
Tegen tien uur kwam de bediende met een blad, beladen met thee, rooden wijn en gebak.
Hij zette een vreemd gezicht, toen hij het jonge meisje aan de schrijftafel bezig zag, maar toen hij bemerkte, hoe haar hoofdje gloeide, schudde hij medelijdend het gekroesde hoofd.
De schrijfster bedankte schuchter, toen Hendrik haar het eerst presenteerde, maar op een uitnoodigende handbeweging van den doctor, die aanstonds met zijn dictaat ophield, nam ze een kop thee, welke ze tot voldoening van den goedharligen knecht, die zielsmedelijden had met het arme ding, in één teug leeg dronk.
‘We zullen het er voor vandaag bij laten. Het is laat geworden, en wij moeten morgen weer vroeg beginnen. Maar is het late avonduur u niet onaangenaam? Ik ben den heelen dag in het Parlement bezig en heb enkel de vroege morgenuren en nu en dan een avond tot beschikking van mijn persoonlijke werkzaamheden.’
‘De door u vastgestelde tijd was voor mij de hoofdreden om mij bij u aan te melden, mijnheer,’ antwoordde zij opstaande. ‘Overdag ben ik door een zieke aan huis gebonden.’
‘Goed, dat is dus in orde. Uw salaris zal zestig gulden in de maand bedragen, waarvoo u dus iederen morgen komt van achten tot tienen en 's avonds wanneer ik het verlang. Het uitwerken der stenogrammen moet natuurlijk denzelfden dag nog geschieden. Verder moet ik u nog de meeste stiptheid verzoeken; bij mij is elke minuut afgepast.’
‘Ik zal mij beijveren uw vertrouwen te rechtvaardigen, mijnheer,’ zei de jonge dame met stralende oogen. ‘Ik ben zoo gelukkig, dat mijn werk uw goedkeuring kan wegdragen.’ Althaus knikte.
‘Hoe lang doet u aan stenographie?’
‘Zes jaren.’
‘Hm, hm! Waar heb je tot dusver gewerkt?’
‘In verschillende zaken.’
‘Hm, hm,’ zei de doctor weer. ‘Wil u mij uw adres opgeven?’
Zij schreef op een velletje papier: ‘Elisabeth Roland, Altmoabit 180,’ maakte een buiging en ging de deur uit.
Hendrik hulde ze met vaderlijke bezorgdheid in haar mantel en bracht haar, ondanks haar tegenstribbelen, naar de paardentram.
‘Ze zal het niet lang uithouden,’ zei hij bij zichzelf, toen hij de trap weer opging. ‘De doctor kan met geen vrouwen overweg. Als hij niet zoo in het nauw zat, had hij ze nooit genomen. Wat ziet ze er bleek uit, het arme schepseltje! Wat Hendrik Weber doen kan, zal gebeuren. Ik zal den wijn naast haar kop thee op tafel zetten; anders neemt ze hem toch niet....’
Om klokslag acht uur stond de nieuwe secretaris den volgenden morgen naast de tafel van den doctor. Ze had al een gedeelte van het stenogram uitgewerkt. De oogen van haar nieuwen meester rustten met zichtbare voldoening op de duidelijke, zij het ook min of meer ‘meisjesachtige’ letters.
‘Op deze wijze zal het uitwerken der stenogrammen u veel tijd kosten. Het is beter, dat Hendrik een van mijn schrijfmachines bij u thuis brengt.’
Zichtbaar verschrokken keek ze hem aan. ‘Nu, is dat u niet naar den zin? Ik dacht....’ ‘Zeker, doctor.... maar er is een ernstig zieke thuis.... die machines maken zooveel geraas.’
‘Dan spreken wij er verder niet over,’ viel Althaus haar snel in de rede. Familiegeschiedenissen waren hem een gruwel, en juist de terughoudendheid, die ze in dit opzicht aan den dag legde, was hem volkomen naar den zin.