Het nieuwe gebouw der Katholieke Leesvereeniging te Rotterdam,
Door
J.J.F. van Zeyl.
Wanneer men van de zijde der Soetensteeg, van den Schiedamschen dijk of de Boymansstraat de Korte Hoogstraat te Rotterdam opgaat, dan trekt dadelijk een, in een bijzonderen bouwtrant opgetrokken perceel, de aandacht. Dit perceel, dat zoozeer in het oog springt, is het nieuwe gebouw der Leesvereeniging, eene stichting, waarop het katholieke Rotterdam, uit meer dan één oogpunt, trotsch mag zijn.
Vooreerst om de plek, waarop het gebouw gesticht werd. Die plek en de omgeving daarvan heeft een historische beteekenis. Het moge de weinige Rotterdammers, die met de geschiedenis hunner stad bekend zijn, met weemoed hebben vervuld, dat de stichting van het gebouw der Leesvereeniging de oorzaak was van de slooping van een gebouw, dat herinnerde aan het roemrijkste tijdvak onzer vaderlandsche geschiedenis, toen de vloot der geünieerde provinciën Europa de wet voorschreef - het katholieke Rotterdam moet verheugd zijn, dat de Leesvereeniging een eigen gebouw verkreeg, bijna grenzend aan de plek, waarop in langvervlogen eeuwen de eerste kerk heeft gestaan, waarin de katholieke leer werd verkondigd.
Aan het andere einde der Korte Hoogstraat, dan dat wij zijn opgegaan, is een pleintje, het Roode Zand geheeten, dat zich uitstrekt langs een somber gebouw, thans ingericht tot correctioneel huis van bewaring. Op den grond, waar thans dit gebouw staat, is, waarschijnlijk in de 10e of 11e eeuw, het slot Bulgersteyn gesticht, dat de oorsprong is geweest van het tegenwoordige Rotterdam.
In de nabijheid van dit slot vestigden zich visschers. Waarschijnlijk te hunnen en zijnen behoeve stichtte een der heeren van Bulgersteyn omstreeks het jaar 1261 een kapel, wijl de parochiekerk te Ouwerschie, tot welke parochie Rotterdam tot omstreeks de helft der 14e eeuw moet hebben behoord, te ver verwijderd was. Deze kapel was toegewijd aan den H. Andreas, doch in den volksmond schijnt dit kerkje de ‘Capelle van de Seuenslapers’ te hebben geheeten. De zeven slapers zijn heiligen, die vreemdelingen in ons vaderland zijn geworden, doch wier legende vermeld wordt in het Passioneel Zomerstuk, dat in 1478 te Gouda in druk is verschenen. De Rotterdamsche historieschrijver Van Reyn weet van deze kapel bijna niets anders te verhalen, dan dat die haar licht ontving door negen of tien geschilderde ramen en dat er een torentje op was met een windwijzer, waarop het beeld van St. Andries stond. Ook vertelt Van Reyn van dat kerkje, dat het den 25n Juli 1423 is ingestort, doch dit is bebepaald onjuist, want in schepenbrieven, op het Rotterdamsche gemeente-archief aanwezig, van 23 Dec. 1579 en 22 Jan. 1581, is nog sprake van deze kapel.
Waarschijnlijk heeft de kapel den storm der Hervorming niet kunnen doorstaan, doch de herinnering daaraan bleef - ondanks het calvinisme - door het vieren eener jaarlijksche kermis voortbestaan. Het vieren van deze kermis werd door de regeering der stad Rotterdam, bij eene openbare afkondiging van 1628, verboden.
‘Het strenge calvinisme,’ zegt terecht Ter Gouw in zijne Volksvermaken, ‘was den volksvermaken vijandig. Dat het “onnutte superstitiën, dronckenschap ende braseryen” te keer ging, was prijselijk, maar dat het in zijne sombere gestrengheid alle wereldsche vermaken zonde noemde was dwaas.’
Ondanks de medewerking der regeering van de stad, bereikte het calvinisme het beoogde doel niet, want Van Alkemade, die in het begin der 18e eeuw leefde en schreef, weet te verhalen, dat in zijn tijd het volgende rijmpje in omloop was:
Bijna vlak tegenover het terrein, waarop deze eerste Rotterdamsche kerk werd gesticht, welke door bedevaart vermaard schijnt geweest te zijn, verrijst thans het nieuwe gebouw der Kath. Leesvereeniging. De stichting van dit nieuwe gebouw deed een ander, ook uit historisch oogpunt, merkwaardig huis verdwijnen. Op het terrein, waarop de Leesvereeniging verrees, stond een deftig 17e eeuwsch gebouw, waarvan - gelijk de Rotterdamsche Historiebladen zeggen - ‘te verwonderen was, dat dit huis, te midden van winkels en bierhuizen, zijn aanzien van deftig woonhuis behouden heeft.’
Dit deftige 17-eeuwsche gebouw werd den 15n Mei 1675 van Aert Jansse van Nes, ‘luitsnant-admirael van Holland en West-Vriesland bij de Admiraliteit van de Maze,’ aangekocht.
Aert van Nes had kort na zijn huwelijk met Geertruida den Dubbelde, dat in 1665 gesloten werd, in 1666 voor de som van f 15.150, een huis gekocht aan de Spaansche Kade, welk huis thans is het noordelijke gedeelte van het hotel Weimar; doch toen in 1674 hem een zoon geboren werd, schijnt hij het huis aan de Spaansche Kade te klein te hebben bevonden voor een gezin met kinderen. Het is zeer waarschijnlijk, dat hij daarom het huis aan de Korte Hoogstraat heeft aangekocht. In dit huis werden Aert van Nes nog een dochter en twee zoons geboren. Hij heeft er echter weinige gelukkige levensdagen doorgebracht. De geboorte van zijn vierden zoon kostte het leven zijner echtgenoote. Behalve zijne vrouw is hij en twee zijner kinderen in dit huis gestorven.
Na zijn dood ging het huis over in de handen van zijne dochter Wilhelmina Jacoba, die gehuwd was met Hendrik Selkart. In deze eeuw werd het eigendom der familie Sleurs en zag daarin op den 15n Juni 1835 het eerste levenslicht de heer Dr. H.J. Sleurs, die jaren lang president was der Kath. Leesvereeniging. Voordat het huis van Aert van Nes werd gesloopt, werd daarvan door de zorgen van het bureau van plaatselijke werken voor het archief der gemeente Rotterdam een teekening gemaakt, waarnaar de plaat, welke wij hierbij van den ouden gevel geven, is vervaardigd.
Alvorens thans over te gaan tot eene beschrijving van het nieuwe gebouw, zij het ons vergund in korte trekken de geschiedenis der Leesvereeniging te schetsen.
Het was in 1863, dat de toenmalige kapelaan der St.-Laurentius kerk, de later als Mgr. J. Bos meerbekende rector der weeshuizen, het plan ontwierp tot oprichting eener vereeniging, waarvan het doel moest wezen de verspreiding van ware katholieke beginselen op het gebied van wetenschap en kunst.
Dit plan vond bijval. Kapelaan Bos wist een aantal personen aan te sporen, mede te werken aan de oprichting der Leesvereeniging. Den 22n Juni 1863 had de eerste vergadering plaats. Daarin werden tot leden van het bestuur gekozen de heeren: H.A.M. van der Ven, P. Gilissen, A. Lutz, W.M. Aewerdonk, M. Eickholt en C.J.F.A. Giudici. Kapelaan Bos stond dit bestuur als geestelijk adviseur trouw ter zijde. Deze bestuursleden kozen uit hun midden tot voorzitter den heer Van der Ven.
de oude gevel.
Een der bovenlokalen van het café Het Neerlandsch Wapen werd in huur verkregen en daarin hadden de eerste bijeenkomsten plaats. Daar vonden de leden een voor dien tijd welvoorziene leestafel. Met zorg werden alle boeken en geschriften geweerd, welke strijdig waren tegen de katholieke geloofs- en zedenleer. Dit lokaal werd voor de katholieken van Rotterdam een punt van aantrekking. Daar kwam men bijeen en besprak men wat nuttig, noodig en wenschelijk was voor de katholieken van Nederland in het algemeen en voor die van Rotterdam in het bijzonder. En het bleef niet alleen bij besprekingen. De Leesvereeniging bracht daden te voorschijn. Om er slechts een paar te noemen, de oprichting eener katholieke kiesvereeniging in het bolwerk der liberalen - gelijk men Rotterdam noemt - en de stichting van een eigen katholiek blad was het gevolg der besprekingen van de leden der Leesvereeniging onderling.
h.a.m. van der ven.
Maar het doel, meende het bestuur, werd