Broeder en zuster,
Novelle door G. van Neubourg.
II.
Gedurende den winter had mevrouw Verpalen het plan opgevat, den volgenden zomer van Juni tot September een Europeesche badplaats te bezoeken, wat voor beider gezondheid noodzakelijk was, zooals zij meende.
Wel had Amedé gewaagd de bedenking te opperen, of ze Lize ook niet mee zouden nemen, daar het toch voor haar even, misschien nog heilzamer zou zijn.
‘Maar kind,’ had mevrouw Verpalen toen hoogst verwonderd, ja zelfs verstoord geantwoord, ‘maar kind, je begrijpt toch, hoop ik, dat dat niet gaat in een badplaats, waar zooveel deftige lui bij elkaar zijn, met een blind, half zinneloos meisje! Kom, dat kunt ge toch niet meenen! We zullen het kind bij de waschvrouw uitbesteden, daar is ze op haar plaats, maar niet in een badplaats, foei!’
Amedé had gezwegen. Hij kende de verkeerde zienswijze zijner moeder aangaande de arme Lize, zijn halve zuster, die hij toch recht broederlijk beminde.
Reeds dikwijls had hem het gedrag zijner moeder, die Lize in den waren zin des woords ‘stiefmoederlijk’ behandelde, geërgerd en verdroten; doch daar hij zijne mama toch ook innig liefhad, omdat zij altijd zoo goed, helaas te goed voor hem was, zweeg hij altijd en zocht van zijn kant achteraf zijne zuster schadevergoeding te geven voor alles wat hare stiefmoeder haar te kort deed.
In het kurhaus der badplaats Scheldendijk, waar mevrouw Verpalen en haar zoon den zomer doorbrachten, was het dezen avond, zooals overigens iederen avond, buitengewoon druk. Vooral in de zaal met die lange, groene tafels, prachtige leuningstoelen, reusachtige vergulde spiegels, hoog en kunstig snijwerk, marmeren standbeelden enz., wemelde het van menschen.
Oud en jong, schitterende toiletten en kale, met zorg geborstelde jassen, zieke, verhitte, gezonde, opgewekte, neerslachtige en angstige gezichten, gejaagden, sluikschen, onverschilligen en nieuwsgierigen; onophoudelijk kwamen ze aan en gingen ze heen.
En toch te midden dier woelige massa menschen werd niets dan een zacht gefluister gehoord, onderbroken door het eentonig geroep der droge, onverschillige croupiers: ‘Le jeu est fait! Rien ne va plus! Noir gagne! Rouge perd!’ en meer dergelijke technische termen.
Hier staat er een met begeerige oogen de stapeltjes geld, welke nu eens aangroeien, dan weer versmelten, te verslinden, terwijl hij zenuwachtig met de vingers in zijne zakken tast, waar zijn kleine schat verborgen zit. Zou hij het wagen of niet? Reeds een paar malen heeft hij een der weinige goudstukken half te voorschijn gehaald, om het terstond weer terug te laten vallen, met zich zelven het niet eens kunnende worden, of hij het geluk beproeven zou of niet.
Daar zit een rijke matrone, in haar zachten fauteuil achteloos uitgestrekt, met een stapel goudstukken voor zich, waarvan ze tusschenbeide een paar, als kon het haar niets schelen, op de een of andere kleur werpt, en geheel gevoelloos blijft, hetzij de croupier, telkens met een diepe buiging, met een haakje het geld naar zich toehaalt, hetzij hij haar de winst toeschuift.
Deze wordt door de fortuin met kwistige hand begunstigd en wint, waar, wat of hoeveel hij ook waagt; genen tergt en bespot ze, terwijl ze meer lust naar het spel bij hem opwekt naarmate hij meer verliest, hem telkens verraderlijk in het oor fluisterend: ‘Wie weet, of ge dezen keer niet zult winnen.’
Te midden dier ongelukkige, hartstochtelijke spelers treffen we den jongen heer Amedé Verpalen en zijn coquette moeder aan. Reeds van het begin waren ze in de zaal; ze hadden immer gespeeld en in het begin zelfs zeer gelukkig; eens hadden ze eenige goudstukken op het rood geworpen en gewonnen, laten staan en. nogmaals gewonnen. Hoe langer hoe stouter, waagde Amadé eindelijk, door het spel verhit en vreeselijk opgewonden, een dolzinnigen zet; zenuwachtig had zijn moeder van haar kant den reeds gewaagden zet verdubbeld.
‘Noir a gagné’ galmde de droge stem des croupiers, hij streek in en betaalde uit. De tijd was verstreken. Allen stonden op; dezen zich tevreden de handen wrijvend; genen mismoedig en wrevelig; onder deze laatsten waren ook mevrouw en de jonge heer Verpalen. En niet te verwonderen, ze hadden dezen avond een kleine 5000 gulden verloren.
‘Zoodra we thuis komen,’ sprak mevrouw tot haar slecht gemutsten zoon, toen ze in het rijtuig gezeten waren, dat hun naar het hotel moest brengen, ‘schrijf je een brief aan den notaris, dat hij per omgaande geld moet sturen.’
‘Om nog meer te spelen en nog meer te verliezen,’ beet Amadé zijne moeder bits toe.
‘'t Komt er niet op aan, ik wil het hebben,’ antwoordde mevrouw kortaf.
Het overige van den rit werd stilzwijgend afgelegd, daar beiden den vrijen loop aan hun gedachten gaven.
De moeder, in dwaze verwaandheid, zou zich wreken op de fortuin, die haar die poets gespeeld had; de zoon voelde berouw, zoo roekeloos het geld, waarmee hij zooveel goeds had kunnen doen, verkwist te hebben.
Na een minuut of tien hielden ze stil voor het hotel La Gondole Vénétienne. Amedé sprong het eerst uit het rijtuig en hielp vervolgens zijne mama, terwijl een der bedienden met de hun eigen overdreven gedienstigheid voor deftige rijke lui, kwam toegeloopen.
‘Zijn er ook brieven voor ons aangekomen, garçon?’ vroeg Amedé.
‘Om u te dienen, mijnheer, ze zijn op uw kamer bezorgd.’
‘Breng een flesch witten wijn en spuitwater boven,’ luide het korte bevel van den slecht gehumeurden zoon, die zijne moeder de helder verlichte breede trap op volgde.
Op de eerste verdieping gekomen, opende ze de tweede deur links, die toegang gaf tot een kleinen net gestoffeerden salon; Amedé draaide het laag brandend gaslicht van den grooten kroonluchter op, en nam vervolgens de brieven, die op tafel lagen ter hand.
‘Hé! dat is het schrift van directeur Schifferts; wat of die verlangt,’ vroeg hij, het couvert openbrekend en den brief haastig en met klimmende ongerustheid doorlezend.
‘Ik zou zeggen, dat het allesbehalve welkom nieuws is,’ onderbrak mevrouw de stilte, die er eenigen tijd geheerscht had.
‘Niet alleen niet welkom, maar allerslechtst, mama,’ viel Amedé in. ‘Voor den drommel, waarom heeft men ons niet eer gewaarschuwd?’
‘Maar wat is er dan toch?’ vroeg de ongeduldige vrouw, wier nieuwsgierigheid nog langer op de proef gesteld werd, daar de bediende met het bestelde juist binnenkwam.
Ternauwernood had deze de deur achter zich gesloten of ze herhaalde andermaal: ‘Zeg op Amedé, wat behelst die brief?’
‘Helaas! 't ergste, mama; drink eerst een teug en bereid u dan maar voor op iets verschrikkelijks!’
Mevrouw Verpalen werd bleek, zenuwachtig, en zonk op theatrale manier in den sofa, waarvan zij opgestaan was, terug.
Amedé schoof een fauteuil bij en zei toen: ‘'t Is nieuws van onzen notaris, mama!’
‘Hoe! Wat! en slecht nieuws; is hij dan....’
‘Luister eens, ik zal u den brief voorlezen:
Geachte Heer en Vriend,
Daar ik vandaag voor zaken eenige uurtjes in de stad was, wilde ik van de gelegenheid gebruik maken om UEd. en mevrouw uwe mama even een klein bezoek te brengen; tot mijn spijt vernam ik echter dat u reeds eenigen tijd te Scheldendijk verbleeft.
't Heeft me zeer gespeten. Misschien heb ik de gelegenheid wel, u in den loop van den zomer te Scheldendijk te zien. Ik had een kleinigheid met UEd. te bespreken.
Ongetwijfeld heeft U reeds vernomen, dat notaris Nicolassen sedert gisterenmorgen gefloten, alias er van door is. Men vertelt in de stad, dat hij al scheep zou zijn naar Amerika. Reeds eenige dagen heette het, dat hij zijne betalingen gestaakt had.
't Is alweer een erge slag voor vele ingezetenen!
Verder niets nieuws.
UEd. en UEd.'s moeder eerbiedig groetend ben ik van UEd.
In haast.
de onderdanigste dienaar
A. Schifferts, Directeur.
Oudenwoud, den 10 Aug. 18..
Verschillende malen had mevrouw Verpalen het lezen onderbroken met uitroepen van allerlei aard; geheel de inhoud van haar flacon eau de Cologne was op haar fijn baptisten zakdoekje uitgegoten, waarmee ze het ontstelde gelaat voortdurend gewasschen had.
Des anderendaags waren ze reeds met den eersten trein uit Scheldendijk naar Oudenwoud teruggekeerd.
Ze hadden een doosje juweelen moeten achterlaten, daar men hun in het hotel niet kende, en men er dat plotseling vertrek niet vertrouwde; ze konden het later tegen rembours terugbekomen.