Christus trouw tot in den dood. -
De heldhaftige moed der eerste Christenen, betoond in de gruwzame vervolgingen, waaraan zij van den kant der Romeinsche keizers bloot stonden, heeft de kunst herhaaldelijk de stof verschaft tot de treffendste, de aangrijpendste tafereelen.
Ook de Duitsche kunstenaar Albert Baur heeft in dat grootste tijdperk het onderwerp en de bezieling gezocht voor de schilderij, door de gravure op blz. 333 weergegeven.
't Is een aandoenlijke geschiedenis, die zijn tafereel ons verhaalt. Een aanzienlijke Romeinsche jonkvrouw is voor den praetor gedaagd, beschuldigd van deel te hebben in de samenzwering, die naar de meening der heidenen door de afschuwelijke nieuwe secte der Christenen tegen den keizer en al de instellingen des rijks wordt gesmeed.
Door den rechter ondervraagd, heeft zij moedig haar geloof in Christus beleden. Geen bedreigingen, geen fraaie beloften hebben haar standvastigheid aan het wankelen kunnen brengen. En ondanks haar hoogen maatschappelijken rang, ondanks den machtigen invloed van hooggeplaatste verwanten, ondanks haar jeugd en schoonheid is zij veroordeeld om in het Colyseum voor de leeuwen geworpen te worden ten schonwspel van een bloedgierig volk, dat zich verlustigt in den aanblik van verscheurde ledematen en stroomen bloeds.
Op het oogenblik, dat zij de arena of het strijdperk zal binnentreden, wordt er nog een laatste poging gedaan om haar vangedachten te doen veranderen. Men heeft gemeend dat het gezicht van dat vreeselijke, met bloed geverfde perk, van die uitgehongerde roofdieren, van die duizenden toeschouwers niet minder bloeddorstig dan de leeuwen haar zou doen terugschrikken.
Aan den ingang der arena staat een klein altaar met het ruiterbeeld des keizers. Divus Inperator luidt het geschrift in een groenen krans aangebracht. Aan den keizer moet hier goddelijke eer worden bewezen. Wanneer de jonkvrouw maar een oogenblik voor dat beeldje neerknielen en enkele korrels wierook op het altaar branden wil, zal zij gered zijn.
Te vergeefs spoort de priester, die bij het altaar de wacht houdt, haar daartoe aan. Voor 't laatst brengt hij haar nog eens onder het oog wat zij zal winnen met aan het keizerlijk bevel gehoor te geven; wat zij zal verliezen door te weigeren er zich aan te onderwerpen. Aan de eene zijde een leven van rijkdom, eer en grootheid, dat haar jeugd nog zooveel genoegens belooft; aan den anderen kant een smadelijk en, smartelijken dood onder de klauwen en tanden der leeuwen.
Maar de jonkvrouw heeft niet meer te kiezen; zij heeft haar keuze al gedaan. Christus en Zijn liefde gaat haar boven alles; in vergelijking van het geluk des hemels, dat Hij haar belooft, zinkt alle aardsch genot in het niet; ook de schrikkelijkste doodstrijd kan haar geen vrees inboezemen, daar zij weet dat op dien korten strijd een eeuwige zegepraal volgt.
Reeds beklimt zij de drie of vier treden, die toegang tot de arena geven, reeds wordt haar door de wachters het hek geopend, als zij zich plotseling door een krachtige hand voelt tegengehouden, terwijl haar een bekende en beminde stem in de ooren klinkt, die haar bezweert toch niet aldus het jonge leven weg te werpen, maar nog intijds terug te komen van den noodlottigen stap.
Het is haar verloofde, die zich, op het gezicht harer standvastigheid, schreiend voor haar voeten werpt om haar door zijn tranen en smeekingen te vermurwen.
Met innig medelijden ziet de martelares op den jonkman neer, die haar liefheeft en dien zij toch zulke diepe smart moet aandoen. Maar om zijnentwil mag zij Christus niet ontrouw worden, en het kruis aan de lippen drukkend, wendt ze zich vastberaden om: niets ter wereld zal haar scheiden van de liefde van Christus: Hem zal zij getrouw zijn tot den dood.
In gespannen verwachting slaan de toeschouwers achter de afsluiting het roerend tooneel gade: Zal die laatste bede van den jonkman haar niet terughouden? Zal zij niet wijken voor deze uiterste verzoeking? Die vragen leest men op de angstig belangstellende gezichten der eenen, waarin men de Christenen herkent, in de koel nieuwsgierige trekken der anderen, die het geval als heidenen aanzien, en wien de onverzettelijkheid van het meisje natuurlijk een dwaasheid is.
Voor de Christenen is evenwel die dwaasheid des kruises de hoogste wijsheid.