Rijdende mieren. -
Reeds sinds geruimen tijd had de bekende Aziëvorscher Adolf Bastian in oostelijk Azië bereden mieren gezien. Deze vreemde ontdekking verwekte echter in de kringen der vakgeleerden een algemeen hoofdschudden. Langen tijd geloofde er dan zoo goed als niemand aan, tot ze voor eenige jaren van een andere zijde bevestigd werd.
Karel Meissen maakte toen ter tijd de resultaten openbaar zijner waarnemingen op een in Siam levende, kleine, zwart gekleurde mierensoort, die zich bij voorkeur op vochtige plaatsen ophoudt, waar men ze dik wijls in heele scharen heen ziet trekken. Zijn zijn omtrent half zoo lang als onze gewone boschmieren. Te midden der kolonne marcheeren op bepaalde afstanden enkele aanmerkelijk grootere dieren, maar af en toe verschijnt, langzaam en bedachtzaam, een ware mierenkolossus, een olifant in vergelijking met de andere. Zijn dikke, glanzend zwarte kop is grooter dan het heele lichaam sijner gezellen, en op zijn rug rijdt en zit een der kleine mieren. Van tijd tot tijd komt er plotseling meer beweging in het logge dier; het verbreekt de kolonne en rijdt dan met zijn ruiter als bezeten heen en weer.
Men heeft dit merkwaardige verschijnsel nog niet kunnen verklaren, maar het is bekend, dat de mieren een goed gedisciplineerd leger en politie hebben. Zoo zou men misschien kunnen denken, dat de kleine ruiter een mierengeneraal is, die zich bij zijn inspectie van een rijdier bedient, of wellicht vormen de bereden mieren de ruiterij naast de groote massa van het voetvolk, d.i. de gewone kleinere mieren.