Bij de Platen.
Winter. -
Al bedoelen wij het tegenovergestelde van den winter als wij van het ‘schoone jaargetijde’ spreken, tòch heeft ook de winter zijn eigenaardig mooi, een schoonheid, die in haar vorstelijke pracht voor de liefelijker bekoorlijkheden van lente en zomer niet hoeft onder te doen. En het mooist is de winter ontegenzeglijk in het dichte bosch, waar elke boom, elke struik, iedere tak, elk twijgje geestig met wit is afgezet.
Geen schilder, meer ervaren in het tooveren met licht en bruin dan de winterzon, wanneer ze haar bleeke stralen, nog getemperd door het waas van den nevel, door zulk een besneeuwd bosch laat spelen. Het beeld van dood en verlatenheid, dat het winterlandschap aanbiedt, wordt als met leven bezield. Een matgouden gloed speelt over den witten sneeuwmantel, waarmee het is omhangen; en de voerman, die in zijn eentje bezig is het hakhout weg te halen, krijgt een gevoel van hoopvolle verwachting, van blij vooruitzicht op de zonnige dagen, die in het verschiet zijn.