De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12
(1895)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe gelukzalige Bernardinus Realino.De Sociëteit van Jesus, die aan de Kerk reeds zooveel roemrijke Heiligen geschonken heeft, mocht dezer dagen het voorrecht smaken, opnieuw een harer leden plechtig door het Opperhoofd der Kerk te zien opgenomen in het getal dergenen, die om hun heldhaftige deugden en om de wonderen tijdens hun leven gewrocht, of waardoor hun nagedachtenis ver- | |
[pagina 292]
| |
wat de oude visscher vertelt, naar de schilderij van f. kallmorgen.
| |
[pagina 293]
| |
heerlijkt werd, tot de gelukzaligen des hemels gerekend worden. Het is pater Bernardinus Realino, die tot de eerste leden der vruchtbare orde behoorde en de voorschriften van haar grooten stichter, den H. Ignatius, op zoo volkomen wijze in practijk bracht, dat de stad zijner inwoning, Lecce, uit bewondering voor zijn schitterende deugden en uit dankbaarheid voor de vele weldaden, van hem ontvangen, hem reeds tijdens zijn leven tot bijzonderen beschermer en patroon koos, ten einde zich ook na zijn dood de machtige hulp van dezen wonderdoener te verzekeren. De beeltenis van den nieuwen gelukzalige, die de lezer in dit nummer ziet, danken wij aan de welwillendheid van den eerw. pater R. Bouman, leeraar aan het gymnasium te Katwijk, van wiens hand kort geleden een uitvoerige levensbeschrijving van den zaligen Realino verscheen, aan welk boek het bedoelde portret is ontleend.Ga naar voetnoot1)
widukinds doop, naar de wandschildering van kehren.
In de kroningzaal can het Raadhuis te Aken, voormalig paleis van Karel den Groote. Met ingenomenheid bevelen wij onzen lezers dit belangwekkend geschrift aan, dat zoowel om zijn stichtelijken inhoud als om de aangename inkleeding door geestelijken en leeken met genoegen en vrucht zal gelezen worden, terwijl het zich, ondanks de keurige uitvoering, door zijn ongekend lagen prijs (slechts 50 cts. voor een boekdeel van 200 bladzijden!) tot een ruime verspreiding leent. Hier moeten wij ons tot eenige beknopte levensbijzonderheden van den nieuwen gelukzalige bepalen. | |
[pagina 294]
| |
Treffend zijn de woorden, waarmee de breve der zaligverklaring aanvangt, en waarin onze Heilige Vader Leo XIII met korte krachtige trekken een beeld van den gelukzaligen Realino schetst door hem te vergelijken met zijn grooten tijdgenoot, den H. Philippus Nerius. ‘Door een liefderijke beschikking der goddelijke Voorzienigheid, zoo meenen wij, - aldus de pauselijke breve - herdenkt het Christenvolk, binnen een kort tijdsverloop, de nagedachtenis van twee mannen, die bij hun afreis naar het hemelsch vaderland overvloedige voorbeelden van hechte deugden hebben nagelaten. Immers, nadat het derde plechtige eeuwfeest ter herinnering aan den heiligen dood van Philippus Nerius geëindigd was, werd Ons de zaligverklaring voorgesteld van Bernardinus Realino, uit de Sociëteit van Jesus, ongeveer zijn tijdgenoot en wiens heilige levenswandel op treffende wijze overeenkomt met dien van Philippus. Beiden toch paarden aan een zachtaardig karakter een zóó groote innemendheid, dat zij in buitengewone mate de genegenheid des volks verwierven. Beiden koesterden een innige liefde voor den naaste, inzonderheid voor de kinderen, met wie die heilige grijsaards, als het ware, opnieuw kind werden en die zij tot een hoogen ouderdom in den godsdienst bleven onderwijzen. Beiden waren bezield met een brandende liefde jegens de allerheiligste Moedermaagd, wier vereering zij zonder ophouden trachtten te verbreiden. Philippus wordt de apostel van Rome, Bernardinus die van Lecce genoemd, hoewel de eerste te Florence, de andere in 't landschap Aemilia het levenslicht aanschouwde; want sedert zij zich in die steden gevestigd hadden, liet God nimmermeer toe, dat zij er zich ooit uit verwijderden....’ Bernardinus Realino was den 1en December 1530 te Carpi, een stad nabij Modena, uit een aanzienlijk geslacht geboren en genoot een voortreffelijk godsdienstige opvoeding te gelijk met een degelijk wetenschappelijke opleiding. Na in zijn vaderstad, als knaap van bijzonderen aanleg, de Latijnsche en Grieksche taal geleerd te hebben, wijdde hij er zich aan de studiën van fraaie letteren en wijsbegeerte, en voltooide verder zijn wetenschappelijke opleiding te Modena en te Bologna, aan welke laatste beroemde hoogeschool hij met de grootste onderscheiding den titel van meester in de rechten verwierf. Ervaren in de Grieksche en Latijnsche taal schreef hij omstreeks dien tijd eenige werken, die ten hoogste werden gewaardeerd door allen, die ze kenden; men kon er hem evenwel niet toe brengen ze uit te geven, en later betreurde hij zelfs den tijd er aan besteed, oordeelende dat alle arbeid, die niet rechtstreeks tot onze eeuwige zaligheid strekt, ijdel is. Ofschoon van jongsaf innig godvruchtig, was Realino in zijn jeugdige jaren zeer tot drift geneigd, en dit berokkende hem een onaangenaam avontuur. In zijn geboorteplaats Carpi teruggekeerd, ontmoette hij een man, die, tot scheidsrechter gekozen in een belangrijk geschil, de familie Realino rakende, zich een eigendunkelijke beslissing te haren nadeele aangematigd had. Toen Bernardinus hem daarover rekenschap vroeg, kreeg hij een beleedigend antwoord, dat hem dermate in drift deed ontsteken dat hij zijn degen trok en zijn tegenstander een lichte wonde aan het voorhoofd toebracht. Diep smartte het hem dat hij zich aldus door zijn driftige natuur had laten meesleepen, en hij vroeg er God en zijn vijand ootmoedig vergiffenis voor. Intusschen werd hij tot straf voor zijn vergrijp uit zijn vaderstad verbannen en begaf zich naar Milaan. Achtereenvolgens bestuurde hij nu als podestè verscheidene Italiaansche steden tot groote voldoening der vorsten, wier plaats hij bekleedde, en tot groote erkentelijkheid der bevolking. In Pavia had hij ondertusschen den jeugdigen en onschuldigen Carolus Borromeus leeren kennen, die later de beroemde heilige bisschop van Milaan zou worden. Had de omgang met dien heilige reeds grooten invloed op hem geoefend, te Napels, waar hij met leden der nog jeugdige Sociëteit van Jesus kennis maakte, kwam hij geheel tot het besef van zijn eigenlijke roeping. Hij besloot zich geheel aan de wereld te onttrekken en zich ten volle aan God te wijden door in genoemde orde te treden, en dat liefst niet als priester, maar als eenvoudig leekebroeder, ten einde, zoo verklaarde hij aan den rector van het college, meer tijd te hebben om ter eere van Maria den rozenkrans te bidden. De ervaren rechtsgeleerde, die verschillende doorwrochte geschriften had opgesteld, de man, die met vorstelijk aanzien bekleed, geheele steden en landschappen had bestuurd, verlangde het nederig bestaan van leekebroeder, om zich toch maar onverdeeld aan den dienst van Maria te kunnen wijden! De rector gebood hem evenwel, zich op de godgeleerdheid en de H. Schrift toe te leggen, ten einde zich tot het priesterschap voor te bereiden, en Realino, beseffende dat hij voortaan niet meer aan zich zelf behoorde, volgde dat bevel niet alleen met stipte gehoorzaamheid op, maar legde zich, eenmaal priester gewijd, zoodanig op de beoefening van alle priesterlijke deugden toe, dat de toenmalige overste der Sociëteit, de heilige Franciscus de Borgia, hem, tegen alle gewoonten en regels in, reeds na nauwelijks drie proefjaren tot de plechtige geloften toeliet. Hoezeer hij inmiddels door zijn deugden en het goede, dat hij om zich verspreidde, de algemeene achting en genegenheid verworven had, bleek, toen zijn geestelijke overheid hem van Napels naar Lecce verplaatste. De heele stad ontstelde over zijn aanstaand vertrek, en burgers van alle standen kwamen hem hun afscheidsgroet brengen, terwijl Lecce daarentegen, op den roep zijner werken van naastenliefde, zich gereed maakte om hem met vorstelijken luister feestelijk in te halen. De groote verwachtingen, door de inwoners van Lecce op zijn priesterlijken ijver gebouwd, werden niet beschaamd. Van dat oogenblik af tot aan zijn dood op 86jarigen ouderdom bleef hij onafgebroken in hun midden werkzaam en bewerkte door zijn vruchtbare prediking, door zijn onvermoeiden arbeid en heldhaftige toewijding de wonderbaarste verandering ten goede. Sedert eeuwen ingewortelde misbruiken wist hij uit te roeien, de hardnekkigste zondaren tot God terug te brengen, de geheele bevolking te bewegen tot de beoefening der christelijke deugden. Hij stichtte een congregatie van edellieden uit de stad, met wier hulp hij de ellenden der noodlijdenden lenigde. Met hen bezocht hij de hospitalen om er troost te brengen voor lichaam en ziel, de kerkers om er de gevangenen tot het geduldig ondergaan hunner straf en tot beterschap aan te sporen, de hutten der armen om er met zijn hulpbetoon tevens de hoop te brengen op de eeuwige gelukzaligheid. Hij beslechtte verouderde veeten, bezorgde een uitzet aan behoeftige jongedochters opdat haar deugd geen gevaar zou loopen, kortom deed al wat naar zijn meening maar strekken kon om het eeuwig en tijdelijk welzijn van den evennaaste te bevorderen. Zelfs de gevangen Turksche slaven, waarvan er toenmaals een menigte op de kust van Otranto werden aangetroffen, vergat hij niet; door zijn hartelijke toespraak beurde hij hen uit hun ellende op en wist hun met de vrijheid den onwaardeerbaren schat des geloofs te bezorgen. Bij al dien arbeid stichtte hij een prachtige kerk, aan den Zoeten Naam Jesus gewijd, en bouwde een heel nieuw college, kortom bracht door zijn werkkracht en beleid zóóveel tot stand als nauwelijks van meerdere personen te zamen zou kunnen verwacht worden. Dankbaar voor de onberekenbare weldaden in den loop der jaren van hun geliefden heilige ontvangen, omringden de inwoners van Lecce hem met de getrouwste genegenheid en vreesden niets zoo zeer, dan dat hij hun, door de beschikking zijner overheid, ontnomen zou worden. Gelukkig scheen de Hemel zelf hun het bezit van hun weldoener te willen verzekeren; want telkens als de oversten der Sociëteit Pater Realino naar elders wilden verplaatsen, kwam er het een of ander beletsel tusschenbeide om zijn vertrek uit Lecce te verhinderen. Ten slotte hielden de inwoners, die hem den eerenaam van vader der stad geschonken hadden, hem zelfs met geweld in hun midden. Het stadsbestuur vaardigde een bevel uit, dat niemand aan Pater Realino een paard of wagen verschaffen mocht en dat wie van zijn vertrek hoorde, den gouverneur moest verwittigen. En toen eindelijk de heilige, van ouderdom en arbeid uitgeput, hun door den dood dreigde ontrukt te worden, kwamen de bestuurders der stad hem op zijn sterfbed verzoeken, in den hemel hun beschermer te blijven en kozen zij hem plechtig tot schutspatroon der stad. Bernardinus beloofde, hen, die hij op aarde zoo innig had liefgehad, in den hemel met nog krachtiger liefde te beminnen, en na van de heilige sacramenten voorzien te zijn, ontsliep hij zacht en kalm in den Heer. De roep zijner deugden, reeds bij zijn leven algemeen verbreid, vermeerderde nog na zijn dood, vooral ten gevolge van de wonderen, op zijn voorbede gewrocht. Paus Leo XII liet een aanvang maken met het onderzoek naar de deugden van den zalige, die bij decreet van den 31en Juli 1828 heldhaftig werden verklaard. Vervolgens werden de mirakelen onderzocht en bij decreet van den 13en November 1894 hun waarachtigheid bevestigd, waarna bij decreet van 25 Maart 1895 werd afgekondigd, dat veilig kon worden overgegaan tot de zaligverklaring. |
|