De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12
(1895)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
[Nummer 37]
winter, naar de schilderij van a. kaufmann.
| |
[pagina 290]
| |
Koning Karel en Widukind.
| |
[pagina 291]
| |
Van uit den dichten drom der omstanders sloeg Berno met van aandoening vochtig oog het welbekende drietal gade. Van den voormaligen gevangene, dien hij als Widukinds paardenknecht gekend had en dien hij thans als Frankisch edelman terugzag, dwaalde z jn blik naar Hildegonde, die hij jaren lang niet anders dan in het sombere rouwgewaad gezien had en thans tot zijn verbazing in rijken bruidstooi aanschouwde. Maar onafgewend bleef daarop zijn oog op Hasela gevestigd, die met haar zedigen, gelukkigen blos en haar eerbiedig neergeslagen oogen thans schooner was dan ooit te voren. Hildegonde nam haar den schitterenden gouden haarband van het hoofd en lichtte den sluier van de blonde lokken, die in den gloed van het zonnelicht als golvend goud op haar kleed afstroomden. Hasela hield het kruisje van Buddo in de hand geklemd, en Berno dacht, op dat gezicht, onwillekeurig aan de christelijke jonkvrouw van den Drakenburg, van wie Hildegonde hem eenmaal verhaald had en die met het kruis den geweldigen heischen draak den Rijn in gejaagd had. Ook hier werd door het zegepralende kruis een monster in den afgrond gedreven, het bloedgierige Saksische heidendom, dat eindelijk wijken moest voor de heil- en vredebrengende leer van Christus. En terwijl zijn oogen zich niet konden verzadigen aan de lieftallige verschijning der blozen de Hasela, de speelnoot zijner jeugd, de beminde verloofde zijner jongelingsjaren, het verloren gewaande en gelukkig wedergevonden voorwerp zijner liefste droomen, dwaalde zijn geest onwillekeurig verder af met de herinnering aan de bewuste legende. Hij bracht zich te binnen, hoe die jonkvrouw uit Hildegondes verhaal, na de verwinning op den draak, door den jongen Rinbold als zijn geliefde bruid den Drakenburg was binnengevoerd en hoe zij daar met hem als vorstin geheerscht had over het omringende land. En in zijn verbeelding zag hij zich op zijn beurt aan Hasela's zijde tronen op een vorstelijken burcht, gelukkig in elkanders liefde en omringd van een in trouw hun toegewijd volk.... Daar voelde hij zich eensklaps op den schouder tikken, en omziende, zag hij den grijzen graaf Heribert van den Drakenburg voor zich staan, die ondanks zijn hooge jaren toch op 's konings wensch nog de reis naar Attigny gemaakt had, om van het heerlijke feest getuige te zijn. De goedige oogen van den grijsaard tintelden van genoegen onder zijn sneeuwwitte wenkbrauwen. ‘Dat hadt ge niet gedroomd, mijn zoon,’ sprak hij tot Berno, ‘toen gij ijlend van koorts op den Drakenburg neerlaagt, terwijl Widukind met zijn zwarte veulen onze muren besprong.... Als men oud wordt kan men veel beleven. God zij geloofd dat ik dezen dag nog heb mogen zien.’ ‘Moogt gij er nog vele in gezondheid aanschouwen, heer graaf. Gij hebt het alleen reeds verdiend aan mij, dien gij het leven reddet, schoon ik weinig gedaan had om mij uw gunst waardig te maken.’ ‘Toen waart gij een jonge blinde heiden, mijn zoon; nu zijt ge een trouw dienaar van Christus en den koning. Er is veel veranderd sinds ge mij op den Drakenburg gezelschap hieldt in mijn eenzaamheid.... Weet gij nog hoe ge mij toen verhaaldet van Buddo, die als krijgsgevangene in Widukinds huis onder het slavenjuk zuchtte? Ook deze kan van gelukkige verandering in zijn lot spreken: hij had stellig nooit gedacht dat hij nog eenmaal de dochter van Widukind ten doop zou leiden, evenmin als ik vermoeden kon, hem ooit weer te zien. Ik dank u, Berno, voor hetgeen gij tot zijn bevrijding hebt gedaan,’ voegde de grijsaard er bij, den jonkman de hand drukkend ‘Mijn pogingen daartoe mochten weinig baten,’ hernam Berno. ‘De dank voor Buddo's bevrijding komt den man Gods toe, die hem van den dood ten leven riep.’ ‘Van u worden geen wonderen gevergd, mijn zoon,’ zei graaf Heribert glimlachend. ‘Gij hebt uw plicht gedaan en dat is al wat men van een dienaar des konings verlangen kan. Zelfs de groote Roeland zou tevreden over u zijn,’ besloot hij, den jonkman met vaderlijke voldoening de hand op den schouder leggend. De doopplechtigheid was inmiddels voltrokken. Onder het statig gezang der lange priesterschaar, die het blijde Te Deum van dankzegging aanhief, toog de breede schitterende stoet weer langs de wijde zuilengangen naar het paleis terug. Koning Karel plaatste zich op zijn troon, met zijn zoon Karel aan zijn rechterhand en heel de rij zijner edelen en prelaten schikte zich naar rang en waardigheid in het ronde. Aller oogen waren gericht op den machtigen vorst, die daar in majesteit zetelde op het hooge gestoelte, overhuifd met een purperen baldakijn, waarvan als achterdrapeering een tapijt afhing, dat in bont stikwerk Karels rijkswapen vertoonde: een in twee vakken gedeeld schild, dragende den zwarten adelaar op rooden grond en zeven gouden leliën in azuren veld.Ga naar voetnoot1) Daar trad Widukind tot voor den troon, liet zich op ééne knie neerzinken en droeg den koning, namens heel zijn volk, ten teeken van hulde zijn zwaard op, met de woorden: ‘Heilige machtige koning Karel, ik, uw gevangene, Widukind, opperhoofd der Westfalen en heirvoerder der Saksen, verzaak het groote Wodansbeeld op den Hartsberg. Zoo ook al mijn onderdanen en krijgsknechten, die Christenen willen worden. Al mijn bezittingen en rechten zijn in uw wil en hand. Wij bidden u ootmoedig om leven en vrijheid. Wij zullen ons houden aan God almachtig, den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, zooals ons geleerd is; ook aan u, onzen genadigen koning.’Ga naar voetnoot2) Minzaam boog de koning zich tot den geknielden Saksen vorst over en sprak, terwijl hij de hand over diens zwaard uitstrekte: ‘Met vreugde aanvaard ik de betuiging uwer hulde en de belofte uwer trouw, zoo namens u zelven als namens al uw mannen, hier tegenwoordig, omdat ik ditmaal de zekerheid heb dat het geen ijdele woorden zijn. Hebt gij, Saksen, als heidenen menigmaal uw woord gebroken, thans nu gij Christenen zijt, mag ik op uw eed vertrouwen. Reik mij de vaan, die gij tot dusver gevoerd hebt,’ voegde hij er bij, van zijn zetel opstaande, en nadat Widukind hem de roode banier met het zwarte veulen had overhandigd, scheurde hij die met plechtig gebaar in twee stukken. ‘Gelijk ik deze vaan verscheur,’ sprak hij, ‘zoo zij ook het verleden met al zijn strijd en verraad op heden voor altijd vernietigd. Van nu af begint een nieuwe tijd voor Saksenland, een tijd van vrede en trouw en gerechtigheid. Ten teeken dezer heuglijke verandering zult gij een nieuwe vaan voeren, een banier, waarin het zwarte Saksenveulen door een wit vervangen is om voor alle volgende geslachten te getuigen dat de duisternissen van het heidendom hebben moeten wijken voor het licht der christelijke waarheid.’ Dit zeggende bood hij Widukind, die nog altijd voor hem geknield lag, een nieuwe vaan, hem door een zijner dienaren overgereikt. Met blijde verrassing aanvaardde het Saksenhoofd de schitterende banier van karmozijnroode zijde, met gouden franje omzoomd, uit de hand des konings en liet met lustigen zwaai de ruischende zijde wapperen, zoodat het witte veulen van vreugde scheen op te springen en moedig de nieuwe toekomst te gemoet te huppelen. ‘Geen andere banier,’ sprak Widukind, ‘zal voortaan meer in de Saksische gouwen worden ontplooid. Ze zij ons heilig en dierbaar als het zinnebeeld der heden aan koning Karel gezworen trouw.’ ‘Zoo zij het,’ hernam de koning, weer op zijn troon plaats nemend. ‘Onder deze banier zal Saksenland veilig zijn, daar zij het onderpand is mijner koninklijke gunst. Voer ze nog lange jaren in vrede en voorspoed over de landen, die ik u, als mijn trouwen vasal, onverminderd en onverkort in leen afsta, u en uw nakomelingen voor immer. Van heden af treedt gij in het volle bezit van al uw voorvaderlijke goederen en eigendommen, die ik mij voorstel, naar de mate uwer verdiensten met rijke schenkingen te vermeerderen. Ontvang heden als bewijs mijner koninklijke gunst en als peetgeschenk vooreerst de gaven, die ik u voor dezen hoogen dag heb bereid....’ Dit zeggende zag hij naar de dienaren om, die de geschenken in gereedheid hielden. De eene droeg een groot zilveren kruisbeeld, de ander een geopend boek: het behelsde de vier Evangeliën, sierlijk in verluchting van goud en kleuren op perkament geschreven en gevat in een kostbaren band, waarop, in onyx-steen met goud omzet, het beeld van koning Karel gesneden was.Ga naar voetnoot1) Eerbiedig en dankbaar nam Widukind de rijke geschenken aan, die hij met opgetogen blik bezichtigde, en stamelde reeds woorden van dankbetuiging, toen de koning hem als teeken zijner persoonlijke vriendschap nog een heel bijzonder geschenk aanbood, namelijk de kostbare langwerpig ronde drinkschaal, uit een enkelen grijzen steen, agalmatolith gesneden, die hij zelf vóór den veldtocht naar Spanje, van de Saraceensche gezanten op den Rijksdag te Paderborn ten geschenke had ontvangen. De schaal was besloten in een kunstig gesneden schrijn van sycomore-hout, waarin de woorden gegrift waren: Visdai de Affrica rex; dat is Visdai, koning in Afrika. Het drinkvat zelf was omgeven met een gouden rand, waarop te lezen stond: Mutiere tam claro ditat nos Affrica raro.Ga naar voetnoot2) ‘Inderdaad,’ sprak koning Karel glimlachend, de woorden voor den aandachtig toeluisterden Saks vertalend, ‘dergelijke kostelijke geschenken biedt Afrika ons maar zelden. De beker is van een koning uit Afrika afkomstig, Visdai met name, en werd mij eenmaal door Saraceensche gezanten als onderpand van onschendbare trouw geschonken. Thans vereer ik ze u tot een zelfde onderpand. Men zegt dat de zeldzame steen, waaruit ze gesneden is, de eigenschap heeft, dat ze geen gif verdragen kan: zoo zij ook tusschen ons alle ontrouw, alle bedrog, alle argwaan, die 's menschen hart vergiftigen, uitgesloten. Stemt gij daarmee in, Widukind?’ Tot eenig antwoord wierp het opperhoofd der Saksen zich nogmaals op de knieën en kuste in dankbare vereering de handen van zijn edelmoedigen overwinnaar: ‘Mijn heer en koning....’ stamelde hij; meer kon hij niet uitbrengen; de aandoening beklemde hem de keel. (Slot volgt.) |
|