de kapel links nabij den ingang het graf van den bloedgetuige, die alle eeuwen door bij de geloovigen in hooge eere stond.
Men riep in het bijzonder zijn voorspraak in om bevrijd te blijven van den geesel der pest, en verschillende steden danken aan hem haar behoud in tijden van schrikkelijke epidemieën, zooals Rome in 680, Milaan in 1575 en Lissabon in 1599.
Ook in ons vaderland was de devotie tot den H. Sebastianus van ouds zeer algemeen en in verschillende streken komt zijn naam onder de mannelijke bevolking veelvuldig voor.
Vooral in Italië werd hij door de christelijke kunst ontelbare malen verheerlijkt; men kan er bijna geen kerk binnentreden zonder er een altaarstuk, geen museum zonder er een schilderij aan te treffen, waarop de aangrijpende marteldood van den heilige wordt voorgesteld.
Gewoonlijk ziet men hem afgebeeld zooals hij, naakt aan een boom gebonden, met pijlen doorschoten wordt. De schilderij in dit nummer weergegeven, biedt een andere episode uit zijn roerende lijdensgeschiedenis en verschaft ons een welkome aanleiding om in het kort die geschiedenis te verhalen.
De H. Sebastianus werd te Narbonne in Gallië geboren, maar genoot zijn opvoeding te Milaan, vanwaar zijn familie afkomstig was. Van zijn vroegste jeugd af toonde hij zich een vurig leerling van Christus. Ondanks zijn vredelievenden aard koos hij den krijgsmansstand en vertrok in het jaar 283 naar Rome, ten einde er in het leger van den keizer Carinus dienst te nemen. Zijn oogmerk daarmee was, beter in de gelegenheid te zijn, de belijders en martelaren bij te staan in de gruwzame vervolging, die tegen de Christenen woedde.
Al spoedig bood zich voor hem de gelegenheid daartoe aan. Twee christen broeders, Marcus en Marcellianus genaamd en veroordeeld voor hun geloof te sterven, stonden op het punt, zich door de tranen hunner verwanten en vrienden tot afval te laten bewegen, toen Sebastianus hun moed kwam verlevendigen door een toespraak, die al de omstanders ten diepste roerde.
Er was onder dezen een vrouw, Zoë met name, die sedert zes jaren het gebruik der spraak verloren had. Op het hooren van Sebastianus' woorden, wierp zij zich aan zijn voeten en gaf door teekenen haar verlangen te kennen om zich tot Christus te bekeeren. Sebastianus maakte op haar mond het kruisteeken en oogenblikkelijk begon zij duidelijk te spreken.
Zoë, opgetogen van dankbaarheid, bekeerde op haar beurt haar echtgenoot Nicostratus, den eersten griffier der prefectuur, aan wien de bewaking der gevangen Christenen was toevertrouwd. Hun bekeering werd gevolgd door die der ouders van Marcus en Marcellianus, die van den gevangenbewaarder Claudius en nog zestien andere heidenen. Nicostratus nam hen allen in zijn huis op, waar zij door een heilig priester, Polycarpus, in de leer des heils onderwezen werden.
Bij het ontvangen van het heilig doopsel zag. Tranquillinus, de vader van Marcus en Marcellianus, zich op wonderdadige wijze eensklaps genezen van de jicht, waaraan hij jaren lang geleden had. Dit kwam den prefect van Rome, Chromatius, die door dezelfde ziekte gekweld werd, ter oore en hij besloot zich te laten onderrichten in een godsdienst, die voor ziel en lichaam zulke heilzame uitwerkselen toonde. Sebastianus ijlde naar zijn paleis, onderwees hem in de waarheid, genas hem en diende hem met zijn zoon Tiburtius ten slotte het doopsel toe, dat ook Chromatius de lichamelijke genezing bracht. Getroffen door het wonder, te zijner gunste gewrocht, gelastte nu de prefect dat al de christen gevangenen op vrije voeten zouden worden gesteld; hij gaf ook al zijn slaven de vrijheid en deed afstand van zijn ambt en waardigheid om voortaan geheel voor Christus te leven.
Kort daarop werd keizer Carinus in Illyrië gedood. Hij werd opgevolgd door Diocletianus, die het jaar daarna met Maximianus als medekeizer het rijk deelde. Ofschoon deze bij zijn komst aan de regeering geen nieuwe bevelschriften tegen de Christenen had uitgevaardigd, zette toch de magistraat van Rome de vervolging met onverflauwde woede voort. Dat bewoog den afgetreden prefect Chromatius zich met een aantal nieuwbekeerden buiten de stad terug te trekken, en ten einde verder in het geloof onderwezen te worden, wenschte hij dat, hetzij de priester Polycarpus, hetzij Sebastianus hen vergezellen zou. Beiden echter verlangden te Rome te blijven, waar zij in hun heldhaftigen ijver de martelkroon hoopten te verwerven.
Ter beslechting van den strijd, door hun heiligen naijver ontstaan, wendde men zich tot den Paus en deze besloot dat Sebastianus, die beter in staat was, de vervolgde Kerk te verdedigen, te Rome blijven zou.
Sebastianus had namelijk door zijn moed en krijgsmansdeugd de aandacht des keizers getrokken en deze, wenschende hem aan zijn persoon te verbinden, had hem, niet vermoedende dat hij Christen was, tot hoofdman van een afdeeling zijner lijfwacht aangesteld, zoodat Sebastianus aan het hof in hoog aanzien stond.
Inmiddels woedde de vervolging met verdubbelde hevigheid voort, zoodat de Paus en de geloovigen genoodzaakt waren zich schuil te houden. Zij vonden een wijkplaats in het paleis van den keizer zelf, waar een hofbeambte, vol ijver voor de leer van Christus, die ook hij beleed, hen in zijn woning opnam.
Zoë was het eerste slachtoffer der vervolging; terwijl zij op het feest der heilige Apostelen op het graf van Petrus bad, werd zij gegrepen en met de voeten boven een vuur gehangen, zoodat de rook haar verstikte. Tranquillinus, in moed voor een vrouw niet willende onderdoen, ging nu bidden op het graf van den H. Paulus, waar hij door het gepeupel gesteenigd werd. Nicostratus, Claudius en nog twee anderen werden driemaal aan de foltering onderworpen, waarna men hen in zee wierp. Tiburtius werd onthoofd. Marcus en Marcellianus werden met de voeten aan een paal genageld en bleven vier en twintig uren in die marteling, waarna zij met lanssteken gedood werden. Zoo volgde dag op dag de eene bloedgetuige den ander in den marteldood.
Sebastianus, die hen allen de roemrijke kroon zag verwerven, die hij zelf zoo vurig begeerde, mocht eindelijk op zijn beurt den wensch zijns harten vervuld zien.
De keizer, vernomen hebbende, dat hij Christen was, liet hem bij zich roepen en verweet hem de ondankbaarheid, waarmee hij zijn gunst zou vergolden hebben. Hij leverde hem over aan een bende Mauritanische boogschutters, die hem met pijlen doorboorden en voor dood lieten liggen.
Irene, de weduwe van een martelaar, kwam in den nacht om het lichaam te begraven, doch bemerkte tot haar blijde verrassing dat er nog leven in was. Heimelijk liet zij Sebastianus nu in haar huis dragen, waar hij, dank aan haar zorgvuldige verpleging, weer geheel herstelde.
In plaats echter van zich nu verborgen te houden, gelijk de Christenen hem aanrieden, vertoonde hij zich openlijk om voor Christus te getuigen. Eens wachtte hij zelfs den keizer op aan de trap, waarlangs deze zich naar den tempel moest begeven. Zoodra de vorst daar voorbijkwam, trad de heilige op hem toe om hem de onrechtvaardigheid onder het oog te brengen van zijn vervolgingswoede tegen de Christenen, die het zich tot plicht rekenden te bidden voor den voorspoed van zijn rijk en hem onwankelbaar trouw waren.
De keizer, door die stoute taal verrast, stond nog meer versteld, toen hij Sebastianus herkende, dien hij dood gewaand had. Hij liet hem opnieuw vastgrijpen en in den circus, die aan het paleis grensde, met stokslagen afmaken, waarna het lijk in de groote cloaca of afvoergoot geworpen werd, die achter het gebouw liep.
En om te voorkomen, dat de soldaten der keizerlijke lijfwacht, die hun hoofdman groote achting en genegenheid toedroegen, wegens zijn gewelddadigen dood in opstand zouden komen, werd eenvoudig bekend gemaakt dat Sebastianus als Christen was terechtgesteld. De heilige ontving de martelkroon op den 19en of 20en Januari van het jaar 288, en werd altijd als een der roemrijkste martelaren der Westersche Kerk vereerd.
Een christelijke matrone, Lucina genaamd, liet het lichaam van den H. Sebastianus heimelijk uit de cloaca ophalen en deed het ter aarde bestellen aan den ingang van een onder aardsche begraafplaats, aan de voeten der heilige Apostelen Petrus en Paulus, wier gebeente toen ter tijde daar rustte. Die begraafplaats heet thans nog de catacombe van den H. Sebastianus, en in de basiliek, die zich over het graf van den martelaar verheft, wordt tevens met eerbied nog de plek aangewezen, waar eenmaal de lichamen van de prinsen der Apostelen bewaard werden.