waarop gij nu staat. Is dat zoo, en wilt ge mij vertellen, hoe dat in zijn werk is gegaan?’
De koning der reclame dacht een oogenblik na. Daarna zei hij snel: ‘Ja, ik zal het u vertellen.’
Hij stond op, trad op een kunstig bewerkt schrijfbureau, nummer IIII, toe, opende het en haalde uit een schuifla een voorwerp te voorschijn, dat hij ons met een eigenaardig lachje liet zien.
Het was een oude, smerige, gescheurde portemonnaie.
‘Dit is het zaadkorreltje van mijn grootheid,’ zei hij zegepralend en begon daarop zijn geschiedenis.
Ongeveer vijftien jaar geleden dwaalde ik hulpeloos rond in de straten van New-York. Ik had mijn laatsten cent voor een stuk droog brood uitgegeven en droeg deze leege portemonnaie in mijn zak. Lang had ik tevergeefs naar werk gezocht, en nu bleef mij enkel de keus over tusschen bedelen, stelen en doodhongeren. Neen, er was nog iets: rijk worden.
Zooals ik zeg, doolde ik hulpeloos door de straten. Daar zag ik in een afgelegen straat een leegen winkel. Hij moest al lang leeg hebben gestaan, want op de groote vensterruiten lag wel een vinger dik stof. Er was een papiertje opgeplakt, waarop te lezen stond: ‘Deze winkel is te huur. Nadere inlichtingen op de derde verdieping.’
Ik klauterde naar de derde verdieping. Hoeveel huur doet de winkel? - Vierhonderd dollar. - Goed. Als u mij den winkel één dag voor niets geeft, zal ik u morgen zeggen, of ik hem voor drie jaar huur of niet. - De eigenaar van den winkel keek mij uitvorschend aan. Eén dag voor niets? - Ja! - Goed, aangenomen.
Ik liet mij den sleutel geven en begaf mij naar den winkel. Uit de voering van mijn jas vervaardigde ik een strik, bevestigde daaraan mijn leege portemonnaie en hing ze voor het met stof bedekte raam. In het stof van het raam schreef ik echter met mijn vinger: ‘Bureau voor reclame. Greatly Greenback.’ Spoedig stonden een hoop menschen voor den winkel en lachten. Sommige lachten niet, maar schudden wijsgeerig het hoofd.
In het eerste uur kwamen twaalf menschen mijn leegen wankel binnen, maar met hun domheid was niets aan te vangen; dat wil zeggen, die menschen waren niet slim genoeg om mijn denkbeelden goed te begrijpen.
Eindelijk trad een kleine, dikke heer den winkel binnen en zei tamelijk ruw: ‘Ik ben de kastelein van de herberg hiernaast. De gekke menschen, die hier voor uw winkel blijven staan, versperren mijn huisdeur, zoodat niemand er in kan. Dat kan zoo niet blijven.’
‘Mijnheer,’ zei ik, 'ik kan u helaas geen stoel aanbieden, want ik heb er geen. Maar indien u wellicht met uw gewaardeerden rug tegen den muur wil leunen, zal het mij aangenaam zijn. Ik heb u namelijk een voorslag te doen, die u heel wat klandizie zal bezorgen. Tegen een goede tegemoetkoming schrijf ik onder het opschrift op mijn raam nog deze woorden: ‘Nadere inlichtingen in de herberg hiernaast.’
De waard meesmuilde en nam mijn voorslag aan. Ik ging met hem mee, at mijn buik dik en ging toen in een klein zijkamertje van de restauratie zitten.
De menschen, die om de ‘nadere inlichtingen’ kwamen, moesten altijd een geruime poos wachten, omdat, zooals de kastelein zei, juist iemand bij mij was en verschillende anderen al lang wachtten. In den tusschentijd werd dan altijd bier gedronken. Van de verschillende onbelangrijke bezoeken zal ik maar geen gewag maken; doch tegen den avond kwam de reporter van een groot blad. We zagen spoedig in, dat we elkaar wederkeerig van nut konden zijn.
‘Hm,’ zei de reporter na eenig nadenken, ‘er zou voor u misschien iets te ondernemen zijn, indien u mij kon zeggen, dat de politie uw leege portemonnaie verboden had.’
‘Dat heeft ze ook.’
‘Waarachtig? Dat is een schandaal!’ riep de reporter uit, ‘dat zullen we de politie eens onder den neus wrijven. Zoo iets in het vrije Amerika! 't Is ongehoord! Heeft ze een reden daarvoor opgegeven?’
‘Wegens verstoring van het verkeer op straat.’
‘Belachelijk! Heeft men dan voor uw raam gevochten?’
‘Neen, nog niet, maar ik denk, dat ze van avond wel zullen vechten.’
‘Zoo; nu tot ziens.’
En waarachtig, dien avond bakkeleiden de huisknecht en een kellner van den dikken herbergier voor mijn raam, dat het een lust was.
Den volgenden dag bevatte het blad de geschiedenis van de leege portemonnaie en een fulminant artikel tegen de politie. Voor de eerste maal werd mijn naam genoemd, en dien dag verkocht de kastelein driehonderd glazen bier meer dan anders. 's Avonds vochten de huisknecht en twee kellners voor mijn raam, en eenige toeschouwers liepen lichte kwetsuren op.
Ik mag zonder zelfverheffing zeggen, dat de gang der gebeurtenissen tot dusver door mijn overleg en slimheid was geleid. Nu echter kwam er een buitengewoon gelukje bij. Een politieagent veegde het stof van mijn raam en daarmee het opschrift uit. Dat was juist iets voor mij en voor een knap advocaat. Ik was in mijn broodwinning, in mijn vermogen, in mijn persoonlijke vrijheid getroffen, en wij deden de politie een proces aan.
Mijn vriend de reporter zette alles op haren en snaren; mijn naam kwam in ieders mond en ik was spoedig beroemd.
Toen ondernam ik de geschiedenis met de zeep, u weet Smith's zeep. Smith was zoo goed als bankroet. Toen betaalde hij mij duizend dollars, en nu bezit hij vijf millioen. Ziehier hoe ik het aanlegde. Ik liet twee mannen door de straten van New-York gaan. De een, zoo zwart als pik, riep alle twee minuten: ‘Vóór het gebruik van Smith's zeep,’ - de ander, helder, zindelijk, netjes, riep er onmiddellijk op: ‘Na het gebruik van Smith's zeep.’
‘Ja, mijne heeren, ik heb de reclame tot een kunst verheven. In de samengestelde reclame vooral mag ik mij zonder overdrijving de meester noemen.’
‘Wat is samengestelde reclame?’ vroeg ik.
‘Verschillende vliegen in één klap vangen, om mij op zijn alledaagsch uit te drukken,’ vervolgde de koning der reclame. ‘Bijvoorbeeld het volgende geval. Een zangeres, een fabrikant van levensdruppels en een handelaar in bedden verlangen mijn diensten. Nu komt de samengestelde reclame. De zangeres verschijnt een half uur te laat op het concert, dat zij geeft. De oorzaak: zij is uit de elfde verdieping van haar hotel gesprongen. Waarom? Ze heeft bij vergissing van de levensdruppels des heeren Die en Die er twintig te veel ingenomen. En toch leeft ze nog en zingt? Ja, want ze is juist op een wagen vol bedden uit het magazijn van Meijer & Co terecht gekomen.
Een ander geval. Mijn klant X. heeft een groot, vrij terrein buiten de stad gekocht. Hij wilde daar huizen bouwen, maar het is een mislukte speculatie, want de huurprijzen zijn snel gedaald. Wat nu met het terrein aangevangen? Ik zei tegen hem: Leg daarop een particuliere begraafplaats aan en stel de prijzen voor de graven zeer hoog. Dan zullen de deftigen alleen bij u willen begraven worden. Om klanten te lokken koopt ge het patent van James Roller op het electrische waarschuwingstoestel voor schijndooden, en geeft ze voor elk tweepersoonsgraf gratis een van de nieuwe grafsteenen van papier uit de fabriek van Pickwick. Bovendien zou ik u aanraden, in den omtrek der begraafplaats zeer goedkoope woningen aan dokters te verhuren.’
‘En heeft uw klant uw denkbeeld toegepast?’ vroeg ik.
‘Zeker. Maar hij heeft het er niet ver mee gebracht, omdat hij mij wilde bedriegen.’
‘Hoezoo?’
‘Hij had mij voor elke begrafenis op zijn kerkhof tien dollars beloofd. Die heeft hij evenwel niet betaald. Daarom heb ik voor het gezondheidsbier van Pik en Pocker reclame gemaakt, en ten gevolge daarvan stieven zoo weinig menschen, dat mijnheer X op de flesch ging. Ik geloof, mijnheer,’ besloot de reclamekunstenaar, ‘dat gij nu stof genoeg hebt voor uw krant.’
‘Mijnheer Greenback,’ antwoordde ik, ‘ik ben u zeer dankbaar voor uw meedeelingen. Maar daar deze reeds elders zijn openbaar gemaakt, zullen wij daar maar matig succes mee hebben. Mijn blad geeft ook eigenlijk uitsluitend wat nieuw is.’
‘Zoo; nu iets nieuws kan u ook hebben,’ zei mijnheer Greenback lachend. ‘Ik zal u mijn nieuwste vervoermachine eens laten zien.’
Hij drukte op een knop aan de tafel, en op hetzelfde oogenblik zonk ik met den stoel, waarop ik zat, door den vloer. De stoel pakte in rails, vloog verscheidene minuten regelrecht verder, maakte daarna plotseling een ruk met de leuning voorover, en in hetzelfde oogenblik lag ik op straat. Met mij vloog ter zelfder tijd een kaartje uit den stoel, waarop te lezen stond: ‘Dr. Match, een zeer bekwaam heelmeester, woont hier juist tegenover.’