spook dwaalde het door de kamers, hier en daar sporen van zijn doortocht achterlatend op tapijten en vloermatten.
De meid verkeerde den heelen dag in een stadium van opgewondenheid; onder haar werk bromde zij over die vieze kat en reeds tweemaal had zij het blazende en sissende dier met den bezem uit de keuken gejaagd.
Geen wonder, dat onder dergelijke omstandigheden het huiselijk geluk der dames Vermey verdween, geen uur waren ze gerust; aanhoudend kwam de meid klagen: dan had de kat dit gestolen of dat gebroken. Natuurlijk beleefde juffrouw Betsy de onaangenaamste oogenblikken; maar zij had nu eenmaal haar poes en meende haar zusters het hoofd te moeten bieden.
Na verloop van tijd echter begon poes inderdaad aan haar te wennen; het beest werd tam en speelziek, maar dit baarde weer nieuwe onheilen. Als juffrouw Betsy voor het raam zat te breien en poes met den bal garen speelde, vloog zij (de poes natuurlijk) razend van plezier door de kamer. Alles wat los of beweegbaar was, was van haar gading, het canapé-kussen, de franjes van het tafelkleed, niets ontging aan haar scherpe nagels. Poes dreef zelfs haar spel zoover dat zij het heele tafelkleed aftrok, wat het leven kostte aan drie porseleinen kopjes. Nu was de maat bijna vol; herhaaldelijk kreeg juffrouw Betsy van haar zusters aanmaningen om die leelijke kat weg te doen en toen poes op zekeren morgen met haar logge pooten een mooie meubelgordijn had opengescheurd, was haar vonnis geteekend: Poes ging de deur uit en nooit is zij meer teruggezien
Na het afschaffen der poes bleef er echter onder de drie zusters een onplezierige stemming heerschen. 't Is nooit prettig voor een mensch, eigen ongelijk te erkennen en juffrouw Betsy voelde zeer goed, dat zij voor de anderen had moeten capituleeren. Met de verandering van weer begon haar de rhumatiek weer te plagen, ze werd korzelig en vervelend en, zooals zij zeide, mager van verdriet. Inderdaad, haar spitse neus scheen nog scherper dan vroeger, en de grijzende krullen, die treurig langs haar ooren hingen, gaven haar in haar zwartgallige buien meer en meer het uiterlijk van een oude, gefriseerde heks.
Ze kon het haar zusters maar niet vergeven, dat ze voor haar had moeten onderdoen, ze zon op wraak, maar dewijl zich daartoe geen geschikte gelegenheid voordeed, vergenoegde zij zich met kleine plagerijen en vitterijen, waarmee zij alle huiselijke gezelligheid verstoorde.
Op alles had zij aanmerkingen: dan was er niet geveegd; dan weer keef zij op de meid, die deur en raam tegen elkaar openzette als zij aan 't poetsen was; dan had kleine Anna suiker gemorst, dan was het eten te flauw, een andermaal te zout, maar altijd haperde er iets aan.
Op zekeren middag onder het eten kwam juffrouw Bersy op een lumineuzen inval:
‘Wat een leelijke aardappels. Waar zijn die toch vandaan?’ vroeg zij.
‘Dat is een nieuwe proef,’ antwoordde juffrouw Marie, de getrouwde. ‘Ze zijn zooals altijd van Janus van Bakel, die ze elk jaar gebracht heeft. Ik heb er nog geen opgedaan voor den winter, maar deze smaken toch heel goed.’
‘'t Zijn leelijke en er zijn duffe bij,’ zeide juffrouw Betsy, terwijl zij nijdig met haar krullen schudde.
‘Dat is niet waar, ze zijn heel goed.’
‘'t Zijn leelijke, zeg ik,’ riep de oude juffrouw. ‘Wat kan mij het schelen, dat gij dien Janus van Bakel vóórtrekt, - ik wil 's middags goede aardappels op mijn bord. Er zijn nog andere boeren genoeg om aardappels te verkoopen, ik wil ze van Van Bakel niet hebben!’
Kleine Anna zag met groote oogen naar tante Betsy, wier lippen wit waren en wier krullen driftig langs haar ooren bemmelden. Het kind was blij toen het van moeder een appel kreeg en haastte zich de kamer uit.
***
De aardappelenkwestie was een brandend vraagstuk geworden. lederen middag kwam er wat anders op tafel. Juffrouw Betsy, die zich nooit met het huishouden bemoeid had, kreeg opeens ambitie om daar een rol in te spelen en daardoor liep de heele huishouding spaak. Juffrouw Marie wilde haar winterprovisie opdoen bij Janus van Bakel, een arm en braaf boertje, die altijd goede waar leverde; maar haar oudste zuster was van de oppositie en wilde ze per se niet van Janus hebben. Haar kat had ze moeten opruimen, maar nu zou haar haan eens koning kraaien.
Toen de verwarring op zijn hoogst was, kwam Mina thuis met de boodschap, dat ze op de markt een vrouw had gezien, die puike Maaskantsche aardappels verkocht, en om de keuze nog grooter te maken kende de meid, die het in huis vervelend begon te vinden en urenlang met de boodschappen wegbleef, de namen van vier of vijf boeren en boerinnen, die allemaal de beste soorten verkochten en waarvan er drie op een morgen met wagens en korven voor de deur kwamen om te vragen of de dames geen ‘opdoeners’ noodig hadden. Bijna zou de zaak tot opheldering gekomen zijn, toen Janus van Bakel in eigen persoon zich aanmeldde om te hooren of de dames al keus hadden gemaakt en hoeveel zakken aardappels ze van hem hebben wilden. Eerbiedig en bedeesd kwam hij op zijn paarse kousen de huiskamer binnen en hield zijn hooge zijden pet met beide handen voor de borst.
‘Willen we maar acht zakken nemen?’ vroeg juffrouw Marie, die aldus hoopte op eenmaal een einde te maken aan al het geharrewar.
Juffrouw Mina zweeg, maar Betsy schudde bedenkelijk het hoofd.
‘We zullen er nog eens over denken,’ beet zij het arme boertje toe, ‘er zijn leelijke bij de proef, die je ons gestuurd hebt, en ze zijn veel te duur.’
‘Mar, juffrouw,’ zeide Janus van Bakel, terwijl hij zijn pet als een zakdoek ineenfrommelde, ‘'t zijn de beste opdoenders, die er zijn, en ge zult ze nergens goeiekooper krègen, 'k gèf ze van expres zoo goeiekoop omda 'k al zooveul jaoren hier de erpel heb gebrocht.’
Doch juffrouw Betsy liet zich niet verbidden en ze meende zich al bijzonder inschikkelijk te toonen door Van Bakel te zeggen dat hij den volgenden Dinsdag maar eens terug moest komen, hoewel zij vast besloten was geen aardappels van hem te nemen, alleen om haar zuster te plagen.
Deze liet het boertje de kamer uit.
‘Kunt uwes daor nou niksaon doen, juffrouw?’ vroeg Janus, treurig gestemd, toen zij in de gang waren. ‘Uwes hebt elk jaor van me gekocht, mar de andere juffrouw kèkt zoo kwaod, dà ik niks meer dorst te zeggen. Toe, juffrouw, koop nou erpel van me, ik ben maar 'n èrmen boer, en ik gèf ze goeiekoop.’
Juffrouw Marie troostte hem en gaf hem goeden moed; als hij Dinsdag terugkwam zou hij wel een bestelling krijgen.
's Middags bij de thee hadden de drie zusters een heel geanimeerd gesprek, Betsy wilde niet den zin doen van haar andere zusters en wat ze zelf wilde, wist ze niet; Mina werd ook baloorig en had het druk over zekere Mie, die zoo'n mooie Maaskantsche verkocht. Maar als haar zuster dan zeide: ‘Nu, bestel gij dan de winterprovisie, ik bemoei er me niet mee,’ dan deed ze er het zwijgen toe en de zaak bleef bij het oude.
Intusschen had Betsy weten te bewerken, dat een boer uit de kleistreek een proef aardappels bracht en toen die nogal goed scheen te bevallen, maakte zij het sluwe voornemen er in stilte van te bestellen. Ze zou er haar zusters niets van zeggen, maar Dinsdag, als Janus van Bakel kwam, wilde ze eensklaps met het nieuws voor den dag komen.
Ondanks haar rhumatiek ging ze 's Maandags vroeg naar de kerk; op de markt kende zij de standplaats van den kleiboer en gaf een flinke bestelling op. Ze wist niet goed meer, hoeveel aardappels het huishouden gedurende een winter noodig had en daarom bestelde ze maar vijftien zakken, dat was toch in geen geval te weinig. Toen ze thuiskwam, was ze vriendelijker en opgeruimder dan gewoonlijk, ze genoot reeds van haar triomf.
Den volgenden morgen besloot ze niet naar de kerk te gaan, want Janus van Bakel mocht in dien tijd eens komen; maar toevallig was er dien dag een plechtige trouwpartij; dat was te veel voor haar nieuwsgierigheid, ze draaide haar krulletjes op en ging kijken. Toen ze langs de markt kwam, zag ze eensklaps een zwarte gedaante wegschieten; als ze niet zoo bijziende was geweest, zou ze bemerkt hebben, dat haar zuster Mina daar heimelijk stond te redeneeren met de Maaskantsche Mie.
Na de plechtigheid aan het stadhuis gezien te hebben en haar gevoelen te hebben gezegd over bruigom en bruid, spoedde zij zich naar huis, waar zij niemand aantrof dan de meid.
‘Is Janus van Bakel, de aardappelboer, ook hier geweest?’ was haar eerste vraag.
De meid wist er niets van; ze had boodschappen gehad en zoodra ze terugkwam, was juffrouw Marie uitgegaan.
‘Goed, als Van Bakel komt, zeg hem dan maar, dat we niets noodig hebben.’
De meid slofte naar de keuken, waar zij weer aan haar werk ging.
Van Bakel kwam niet meer.
Toen de drie gezusters 's middags aan tafel zaten, werden ze plotseling opgeschrikt door een geweldigen ruk aan de bel; een oogenblik later daverde'er klompengeklos in de gang en kwam de meid met een verschrikt gezicht de boodschap brengen: ‘Juffrouw, daar zijn de aardappels.’
De drie dames keken elkaar vreemd aan. ‘Aardappels? van wie?’ was de gelijktijdige vraag.
‘Er staat een boerin in de gang; ik moest maar zeggen, dat Mie met de aardappels er was, dan zou u het wel weten.’
Voor de onderzoekende blikken harer zusters kreeg juffrouw Mina schuldbesef; met een vuurrood gelaat bekende zij, dat zij buiten voorkennis die bestelling gedaan had, want aardappels waren er noodig en niemand had ze willen opdoen, dus had zij er zich mee belast.
Die schuldbekentenis was voor tante Betsy de aanleiding tot een driftigen uitval. ‘Houd toch stil, schreeuw zoo hard niet,’ zeide juffrouw Marie, ‘'t is een schandaal voor die boerin, ze kan in de gang alles hooren.’
Het driftig vrouwtje liet haar sfem een octaaf dalen en de beschuldigingen en verwijten bleven ratelen uit haar welbespraakten mond.
Er was echter niets aan te doen; de aardappels werden in den kelder gebracht - tien zakken.
Toen het reeds schemerdonker was, hield er een handwagen voor de deur stil en de meid kwam binnen met een briefje met hanepootig schrift voor juffrouw Marie. Het was van den volgenden inhoud:
‘Jufrouw!
Hier zijn 8 sakke met opdonders, die uwe bestelt heb. Ze zijn puik. Ik heb ze de knegt late brenge, omdat ikself niet koome kos. Het gelt zal ik de volgende week wel koomen hale.
Janus van Bakel.’
Na het vernemen van die tijding werd de avond heel ongezellig doorgebracht en juffrouw Mina ging zelfs schreiende naar bed. Niemand echter, behalve de kleine Anna, had opgemerkt, dat tante Betsy zich veel kalmer gedragen had dan 's middags, toen de Maaskantsche Mie aardappels bracht; op het laatst van den avond had ze zelfs geen woord meer gesproken, maar zich met heel ongewonen ijver met haar breikous bezig gehouden. Den volgenden morgen leed ze erg aan rhumatiek, zoodat ze niet naar de kerk kon gaan; de twee andere dames intusschen waren verstandig geworden, ze hadden elkaar het misverstand vergeven en gingen samen uit, doch wie schetst haar verbazing, toen ze bij haar thuiskomst twee groote wagens voor de deur zagen staan, volgeladen met aardappels; dat was de kleiboer, die de vijftien zakken voor juffrouw Betsy kwam brengen.
Wat er toen is gebeurd, meldt de geschiedenis niet, want de meid kreeg vijf gulden om haar mond te houden.
Maar acht dagen later stond er in de krant een dankbetuiging vanwege de St. Elisabethsvereeniging voor de belangrijke gift van vijftien zakken aardappels; tien andere zakken vonden hun weg naar de St. Vincentiusvereeniging voor de