De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12
(1895)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
diamanten. Hij verbeeldt zich in het bezit te zijn van zeer kostbare edelgesteenten en verkeert in de voortdurende vrees, dat iemand ze hem zal ontrooven. Deze manie is voor mij vooral daarom zoo pijnlijk, omdat hij niet zelden heftig wordt en verlangt dat ik hem zijn diamanten zal teruggeven, daar hij meent, dat ik ze verborgen heb.’ De geneesheer luisterde met gespannen aandacht toe. ‘Ja, beste mevrouw, ik kan u in dit geval niet eerder raad geven, voor ik uw zoon zelf gezien heb. Zou u hem niet bij me kunnen brengen?’ ‘Dat kan alleen,’ antwoordde de dame aarzelend, ‘als ik hem wijs maak, dat u hem eenige mooie diamanten wil laten zien, dan komt hij zeker.’ De geneesheer vond dit voorstel goed, maar de dame begaf zich van zijn huis onmiddellijk naar een grooten juwelier. ‘Ik ben de vrouw van dokter Blank,’ verklaarde zij. ‘Mijn man heeft plan mij eenige diamanten cadeau te doen, en zou daarom morgen om elf uur een verzameling niet ingezette steenen willen zien.’ De geneesheer stond als rijk bekend en daarom beloofde de juwelier graag, aan dien wensch gevolg te zullen geven. Den volgenden morgen een beetje voor elven verscheen de dame weer in de woning des dokters en nam in de wachtkamer plaats. Juist op het overeengekomen uur verscheen de bediende van den juwelier, die, daar hij dokter Blank voor zaken had te spreken gevraagd, in de voorkamer werd gelaten. Onmiddellijk nadat het dienstmeisje hem binnengelaten had en weggegaan was, trad de dame uit de wachtkamer op den jongen man toe en zei: ‘Dokter Blank is op het oogenblik aan zijn werk. Ik ben zijn vrouw. Hij wenschte de diamanten in zijn studeerkamer te bezichtigen.’ De bediende overhandigde haar de edelgesteenten en gaf aan haar uitnoodiging gehoor, om in de wachtkamer plaats te nemen. De dame verliet daarop de kamer en verwijderde zich. Nadat de bediende geruimen tijd gewacht had, wendde hij zich tot het dienstmeisje, dat de patiënten binnen- en buitenbracht, met het verzoek, aan dokter Blank te vragen, of hij uit de diamanten zijn keus al gedaan had. Deze boodschap, in verband met de mededeeling van den vorigen dag, was een vingerwijzing voor den geneesheer, die den jongen man liet binnenkomen en hem een stoel aanbood. ‘Heeft u uw keus gevonden?’ vroeg de bediende. ‘Ja, ja, dat is in orde,’ antwoordde de dokter geruststellend. ‘Maar zeg mij nu eerst eens, wat je scheelt. Heb je kloppingen in het achterhoofd of schemert het je soms voor de oogen?’ De jonge man zette een verbaasd gezicht. ‘Ik mankeer niets, dokter, en kwam niet hierheen om u te raadplegen. Ik heb een aantal diamanten gebracht, opdat u daaruit een keus zou doen voor mevrouw. Wil u dus zoo vriendelijk zijn, mij te zeggen, waarop uw keus gevallen is?’ ‘Jawel, natuurlijk, mooie, groote diamanten,’ antwoordde de geneesheer, alsof hij tot een klein kind sprak. De verbazing van den jongen man nam nog toe. Nooit had hij er iets van gehoord, dat dokter Blank niet wel bij het hoofd was. ‘Waar zijn de diamanten?’ vroeg hij, de kamer rondziende.
het inwendige der kerk te st. cyr, waar elisabeth musch begraven ligt.
‘O, die zijn geborgen,’ verzekerde de geneesheer. ‘Ik moet naar den winkel terug, daar ik al te lang uitgebleven ben. Wil u mij dus de diamanten teruggeven?’ ‘Nu, nu, wind je zoo niet op. Zeg mij openhartig, hoe ge je gevoelt. Laat de diamanten er voorloopig maar buiten.’ ‘Dat kan niet, ik dring er nog eens op aan, dat u ze mij teruggeeft,’ verklaarde de jonge man, die begon te vreezen, dat men hem om den tuin leidde. ‘Een zonderling geval,’ fluisterde de geneesheer bij zich zelf. ‘Komaan,’ vervolgde hij hardop, ‘zeg me eens, wat je bij je zelf hebt waargenomen. Is de eetlust goed? Slaap je rustig? Droom je veel?’ ‘Dokter, ik ben niet hier, om mij voor den gek te laten honden. Ik heb u diamanten gebracht ter waarde van twintig duizend gulden. Ik ben deze voor-den-gek-houderij moe en verlang de edelgesteenten terug.’ ‘Jawel, jawel,’ antwoordde de geneesheer. ‘Neen niet jawel. Of je geeft me de diamanten, of ik laat je op staarden voet in hechtenis nemen!’ ‘Juist zooals zijn moeder hem heeft afgeschilderd,’ dacht de ervaren geneesheer. Maar dit bracht hem te binnen, dat hij de dame vandaag niet gezien had, en daarom vroeg hij aan het jonge mensch, waar zijn moeder was. ‘Mijn moeder heeft daar niets mee te maken,’ antwoordde hij woedend. Na nog een korte heftige woordenwisseling stormde de jonge man de deur uit met de woorden, dat hij de zaak spoedig in orde zou brengen. Kort daarop keerde hij met een politie-agent terug. ‘Arresteer dien meneer!’ zei hij, op den dokter wijzend. Nadat deze een oogenblik met den man der wet gesproken had, knikte de agent toestemmend. De jonge man, die er niets meer van begreep, verlangde nu onstuimig zijn diamanten en dreigde den agent te zullen aanklagen wegens verwaarloozing van zijn ambtsplicht. ‘Ik weet waarlijk niet, wat er mee aan te vangen,’ zei de dokter, ‘en ik begrijp niet, dat zijn moeder hem alleen hierheen gestuurd heeft.’ ‘Er zit niets anders op, dan hem voorloopig in verzekerde bewaring te brengen,’ meende de agent. En ondanks het tegenstribbelen van den jongen man moest hij den politie-agent naar het bureau volgen. Om kort te gaan, hij bleef verscheidene dagen achter slot en grendel, tot zijn patroon hem ontdekte, die middelerwijl al gedacht had, dat de jonge man er met de diamanten zelf van door was gegaan. De deftige dame was natuurlijk verdwenen en werd ook niet meer teruggevonden. | |
Een nieuw middel tegen brandwonden. -Als men de waarnemingen mag gelooven, die in het hospitaal der Charité te Parijs door dr. Thierry gedaan zijn, zou de vreeselijke pijn, die men bij brandwonden ondervindt, niet meer te vreezen zijn. Genoemde geneesheer is namelijk tot de ontdekking gekomen, dat bitterzuur een volkomen pijnstillend middel bij brandwonden is. Deze ontdekking geschiedde op de volgende manier. Terwijl hij proefnemingen deed over de anti-septische eigenschappen van bitterzuur, liet hij op zijn met dit zuur bevochtigde hand een brandende lucifer vallen. Daar hij niet de minste pijn gewaar werd, schreef hij dit aan de omstandigheid toe, dat hij bitterzuur op zijn hand had. De ondervinding heeft dit bevestigd. Hij heeft een aantal brandwonden met een oplossing van water- en bitterzuur behandeld en niet alleen de pijn gestild, maar ook de wonden vlug en volkomen geheeld. Zelfs bleef er geen litteeken achter. |
|