Bij de Platen.
De opwekking van Jairus' dochtertje. -
Op den 23en Zondag na Pinksteren herinnert de Kerk ons in haar evangelie aan het treffende wonder, dat zoo herhaaldelijk door de christelijke kunst is verheerlijkt in tafereelen, die wij reeds meermalen onzen lezers onder de oogen brachten. De plaat in dit nummer geeft opnieuw een fraaie en trouwe voorstelling van het Evangelische wonderverhaal.
‘Terwijl Hij sprak,’ dus lezen wij bij Mattheus IX, ‘ziet, daar kwam een overste, die Hem aanbad en zeide: Heer, mijn dochter is zoo even gestorven; maar kom, leg haar uw hand op en zij zal leven. En Jesus stond op en volgde hem met zijn leerlingen....
‘En als Jesus in het huis van den overste kwam en de fluitspelers en de geruchtmakende schare zag. sprak hij: Gaat van hier; want het dochtertje is niet dood, maar slaapt. En zij bespotten Hem.
‘En als de schare uitgedreven was, trad hij binnen en vatte haar hand. En het dochtertje stond op. En deze mare werd verbreid door dat geheele land.’
De kunstenaar van ons tafereel geeft het oogenblik weer, waarop de jeugdige doode, door den Zaligmaker weer ten leven gewekt, de oogen opent en van haar leger oprijst. Verbazing, blijde verrassing grijpt de omstanders aan: alleen de apostelen, de dagelijksche getuigen van 's Heeren wonderen, Johannes aan het voeteneind, Petrus en Jacobus aan het hoofdeinde van het bed, verbazen zich niet over dit nieuwe bewijs zijner almacht: Zij weten dat hun goede Meester macht heeft over leven en dood, en zijn er aan gewoon, Hem die macht tot heil van allen, die zijn hulp inroepen, te zien uitoefenen. Links en rechts van het bed herkennen wij de gelukkige ouders van het wondervol ten leven herroepen kind, dat zij reeds reddeloos verloren waanden, tenzij de groote Wonderdoener haar de hand mocht opleggen. Dat vaste geloof zien zij thans schitterend beloond, en de grijze Jaïrus, de overste der synagoge van Capharnaüm, zinkt in dankbare aanbidding aan Jesus' voeten neer, terwijl zijn echtgenoote met gevouwen handen in eerbiedig ontzag tot Hem opziet.