| |
Het Belgische Ministerie
heeft een kloeke daad verricht, die ieder katholiek verheugen moet, en waarvan België de heerlijkste vruchten mag verwachten, omdat zij door God gezegend zal worden.
In de nieuwe schoolwet is het onderwijs in den godsdienst en de zedenleer aan het hoofd van het programma der openbare scholen geplaatst. God keert zegevierend terug in de school, waaruit de ‘ongelukswet’ van 1879, zooals Malou ze destijds bestempelde, Hem had willen verbannen. Het katholiek ministerie had reeds gedeeltelijk voldoening gegeven aan de katholieke overtuiging; heden is het herstel volledig. I aus Deo!
De Belgische katholieken zullen een blijvende erkentelijkheid wijden aan de mannen, die in de moeilijkste en neteligste tijdsomstandigheden hun eindelijk de rechtmatige voldoening bezorgden, waarop zij sedert tien jaren tevergeefs hadden aangedrongen.
Eere aan den koenen minister van Onderwijs den heer Schollaert; eere aan den onvermoeiden verslaggever Woeste; eere aan den heer De
| |
| |
jules van den peereboom, Minister van Spoorwegen, Posterijen en Telegraphie.
f. schollaert, Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs.
victor begerem, Minister van Justitie.
a. nijssens, Minister van Nijverheid en Arbeid.
jules de burlet, Minister van Buitenlandsche Zaken en hoofd van het Belgisch kabinet.
luitenant-generaal erassine, Minister van Oorlog.
p. de smet de naeyer, Minister van Financiĕn.
HET BELGISCHE MINISTERIE.
leo de bruyn, Minister van Landbouw.
| |
| |
Burlet, het hoofd van het kabinet, wiens vastberadenheid alle moeilijkheden overwon; eere aan al de leden der rechterzijde, wier eendracht met het ministerie de zegepraal der katholieke beginselen verzekerde.
| |
Jules de Burlet,
senator, minister van Buitenlandsche Zaken, hoofd van het kabinet, werd te Elsene (Brussel) geboren in 1844 uit een oude, edele Nijvelsche familie, die zoovele verdienstelijke mannen aan het land schonk.
Na schitterende studiën in de rechten aan de Alma Mater van Leuven, vestigde de heer De Burlet zich te Nijvel en gaf aan de katholieke partij een zoo uitmuntende organisatie, dat de oude Brabantsche stad reeds in 1870 voorgoed het juk der liberalen afschudde. De toejuichingen van heel het land en de bewondering zijner medeburgers riepen De Burlet tot het moeilijk ambt van burgemeester
thomas morus neemt afscheid van zijn dochter margareta.
Even koen en beraden in de zege als in den aanval, was De Burlet in die tijden van ontwaking der katholieke krachten het toonbeeld onzer strijders voor de gemeentevrijheden. Bara, een andere Jozef II, vond in Nijvel een tegenstander, die zijn verderfelijke plannen doorzag en aan de kaak stelde. Wel liet de liberale minister den jongen burgemeester van Nijvel veroordeelen voor het uitvoeren van het decreet van 23 Prairial jaar XII op de kerkhoven; maar het katholieke volk schatte zijn koenen verdediger hoog en juichte zijn vrijheidminnenden burgemeester toe. Bara hield het zich voor gezegd: de minister speelde geen koster
| |
| |
meer, en de kaarsen, alhoewel in grooter getal, brandden er niet min goed om.
Het jaar 1884 was intusschen gekomen: grooter zegepraal zullen de Belgische katholieken niet meer beleven; vernederender nederlaag kon een machtig bewind niet ondervinden.
De heer De Burlet had bij de Kamerverkiezingen van 1884 de verdienste, een liberaal ministerie in den grond te boren en het arrondissement Nijvel aan dien dwang te ontrukken.
In de Kamers werd hij weldra een der gevierdste redenaars, en in 1891 riep de heer Beernaert, die als een goed generaal de posten wist te verdeelen, den heer De Burlet tot het moeilijk ministerie van Binnenlandsche Zaken en Onderwijs, zoo luisterrijk waargenomen door Jacobs en Thonissen; en eenige maanden later werd hij Beernaerts opvolger als hoofd van het kabinet.
Wie de netelige omstandigheden beseft, waarin het Belgische volk verkeert, zal lof brengen aan de zelfverloochening, die minister De Burlet aan den dag heeft gelegd, om een zoo geschokt land, om zulke ontwrichte partijen met waarlijk ongelooflijke kalmte te leiden.
| |
Jules van den Peereboom,
minister van Spoorwegen, Posterijen en Telegraphie, den 18en Maart 1843 te Kortrijk uit een der oudste familiën van Vlaanderen geboren, bezocht in 1862 de universiteit van Leuven, en behaalde in 1865, met de hoogste onderscheiding, den graad van doctor in de rechten.
Het was eerst in 1878 dat de heer Van den Peereboom (tot het politiek leven geroepen door Malou, zaliger gedachtenis) tot Kamerlid werd gekozen voor het arrondissement Kortrijk en er sedert viermaal zijn mandaat vernieuwd zag met een steeds klimmende meerderheid. Hij werd den 16en Juni '84 minister van Spoorwegen en is thans, van het toenmalige ministerie, het eenige lid, dat zijn portefeuille nog bezit.
Onder het laatste liberaal ministerie (1878-84), was hij een der geduchtste redenaars der oppositie; de redevoeringen, die hij bij de beraadslagingen over de begrootingen van onderwijs, eerediensten en justitie uitsprak, staan geboekt als sieraden van Kamerwelsprekendheid.
Man uit één stuk, blijft hij als minister wat hij als afgevaardigde was, en, duiden zijn vijanden hem alleen ten kwade dat hij te oprecht katholiek is, zijn vrienden vinden hem te rechtvaardig voor zijn middelmatige belasteraars. Ik begroet in den minister van Spoorwegen een stalen karakter, dat niets kent dan de rechtvaardigheid, dat niets beoogt dan zijn vaderland goed te dienen.
Geen minister - buiten den heer Beernaert - is meer het mikpunt geweest zijner tegenstrevers; geen enkelen heeft de kleine en groote jodenpers, gedurende zijn reeds lang ministerieel leven, meer hinderlagen gelegd, tegen niemand meer lage kuiperijen gesmeed.
Het wel geordend legertje van ongeveer 50.000 beambten, dat het beheer der spoorwegen telt, getuigt van een vroeger ongekend goed bestuur en van een voorbeeldige verstandhouding; het juicht den minister toe, die hun de volkomen vrijheid van geweten schonk in zake godsdienst en onderwijs voor hun kinderen; het voelt de weldaden van de Zondagsrust en wenscht niets liever dan dat de minister naar het jodengeschreeuw niet meer luistere, maar voorgoed de welverdiende rust van den dag des Heeren invoere.
De heer Van den Peereboom is niet alleen een uitmuntend minister, maar tevens een groot kunstliefhebber: zijn boekerij is bekend als een der belangrijkste en kunstrijkste.
| |
Luitenant-Generaal Brassine,
minister van Oorlog, werd den 12en October 1830 te Namen geboren. De liefde voor de wapenen was hem als ingeboren; nauwelijks 15 jaar oud, nam hij als vrijwilliger dienst in het keur-regiment; trad in 1848 in de krijgs-school, en na uitstekende en rassche studiën kwam hij er als eerste zijner promotie in 1850 uit; werd onder-luitenant bij het 3e jagers te voet, maar verkoos welhaast het regiment der grenadiers, waar hij wederom snel zijn hoogere graden won. Hij was luitenant op 23 jaar, kapitein op 29, majoor op 40, luitenantkolonel op 45, kolonel op 48 jaar (1878).
Daarna verliet hij de grenadiers, waar hij een ieders genegenheid had weten te verwerven, met het vertrouwen der soldaten en den eerbied der officieren, om het bevel op zich te nemen over het 6e regiment voetvolk, in garnizoen te Antwerpen. Daar onderscheidde kolonel Brassine zich derwijze door zijn onverpoosd werken aan het zedelijk en stoffelijk welzijn der 2e afdeeling voetvolk, dat de minister van Oorlog de maatregelen, door hem ingevoerd, aan de hoofdkorpsen aan eval en later in reglement uitvaardigde. In 1882 werd hij aangewezen om over de 4e brigade en in 1883 om over de 3e brigade het bevel te nemen; den 23en Juni '83 schonk de koning hem den graad van generaal-majoor.
Nu begon voor hem het eervolste tijdvak, waarin hij zijn uitgebreide kennis en zijn edele hoedanigheden nog meer kon doen waardeeren. Belast met netelige zendingen bij verschillende mogendheden, wist hij door zijn kieschheid en zijn aanzien overal de meeste eer en gunst te oogsten en voor zijn vaderland de beste betrekkingen aan te knoopen; het kruis van het Legioen van Eer prijkt op zijn borst naast dat van de Koninklijke Kroon.
In de troepenbewegingen, die hij de laatste jaren bestuurde, voerde hij de nieuwe legerkunst in, met name de krijgsoefeningen met kaders in verschillende sectoren van het verschanste kamp van Antwerpen.
Tot luitenant-generaal benoemd in 1890, werd hij aan het hoofd geplaatst van het 4e district te Brussel, en den 4en Mei 1893 riep het vertrouwen des konings hem, om den betreurden en vaderlandlievenden generaal Pontus als minister van Oorlog op te volgen.
De verbeteringen, die de nieuwe minister in twee jaren tijds invoerde, zoo uit hoog krijgskundig oogpunt als voor het vaak miskende welzijn van den soldaat, verdienen allen lof. Toch blijft generaal Brassine even bescheiden, rusteloos werkende, zonder zich te bekommeren om de loftuitingen, met onwankelbaren moed, met onvermoeide vlijt. Hieraan heeft hij voorzeker de schitterende plaats te danken, die hij heden bekleedt, en men kan van hem zeggen, dat België nooit nederiger dienaar, kundiger generaal, warmer vaderlander telde.
| |
Leo de Bruyn,
minister van Landbouw en Openbare Werken, is 55 jaar oud, oud-leerling van het college La Paix te Namen, onderscheidde zich welhaast op het gebied der wetenschappen, waar hij zoo vroegtijdig een goeden naam zou verwerven. Vóór zijn twintigste jaar was hij reeds secretaris van de handelsrechtbank van Dendermonde, zijn vaderstad. In deze betrekking deed hij zich kennen door tal van merkwaardige verslagen en vlugschriften over huishoudkundige vraagstukken.
In 1872 stond hij aan het hoofd van een groep katholieken, die het liberaal stadsbestuur van Dendermonde aanvielen en overwonnen. De heer De Bruyn werd burgemeester, en een ieder zal u in de Denderstad getuigen; met hoeveel kieschheid en onvermoeide vlijt hij, gedurende 16 jaren, deze belangrijke gemeente bestuurde.
In 1873 werd de jonge burgemeester provinciaal raadsheer en in 1878 Kamerlid voor Dendermonde. In 's lands raadszaal, voornamelijk in financieele, bestuurlijke en economische vraagstukken, verwierf de heer De Bruyn groot gezag.
In 1884 werd hij voorzitter van de nationale maatschappij van buurtspoorwegen en verzekerde haar door zijn wijs beleid een steeds voorspoediger toekomst Vier jaren later riep Beernaert hem tot het departement, dat hij thans nog bestuurt. Aan De Bruyn zijn wij de zoo heilrijke instelling verschuldigd der werk- en nijverheidsraden, die reeds zoovele werkstakingen voorkomen hebben.
Zijn uitmuntende bevoegdheid, zijn lange ondervinding, zijn schrandere ondernemingsgeest hebben den heer De Bruyn in 's lands bewind een onbetwiste eereplaats doen innemen.
| |
P. de Smet de Naeyer,
minister van het Geldwezen, den ren Mei 1843 te Gent geboren, behoort tot een der oudste en achtbaarste Gentsche families, deed uitmuntende studiën en hield zich veel met nijverheid bezig. Hij vertoefde met dit doel eenige jaren in Engeland, waar hij veel practische kundigheden opdeed. Een ieder weet welk groot aandeel De Smet de Naeyer heeft in al de besprekingen in de Kamer; vooral tijdens de debatten over hooger onderwijs en herziening der grondwet deed hij zich kennen als een ervaren afgevaardigde, een onvermoeid werker, een sierlijk redenaar en overtuigd katholiek. Zijn dienstwilligheid en verdraagzaamheid hebben hem de achting en de genegenheid van al zijn collega's van beide partijen verworven.
De heer De Smet de Naeyer volgde Beernaert den 30en Maart 1894 als minister van Financiën op, en reeds bezit, door zijn toedoen, België een beschermingswet, waarvan men de beste uitkomsten verwacht. Voor de eerstvolgende zitting verwachten wij zijn ontwerpen, die het belastingstelsel te eenenmale zullen hervormen.
| |
Victor Begerem,
minister van Justitie, is den 25en Februari 1843 te Ieperen geboren. Na schitterende studiën, eerst in het bisschoppelijk college zijner geboortestad en daarna aan de hoogeschool van Leuven, werd hij ingeschreven aan de balie van Gent, waar hij verscheiden belangrijke processen behandelde, die hem weldra als een uitstekend rechtsgeleerde deden kennen en tot stafhouder deden verkiezen aan de Gentsche balie. De heer Begerem begon zijn politieke loopbaan als lid van den gouwraad van Oost-Vlaanderen, werd afgevaardigde van Gent in 1888 en minister te gelijk met de heer De Smet de Naeyer.
De heer Begerem, die een welluidend orgaan bezit en zwierig Vlaamsch en Fransch spreekt, is door zijn degelijke bezadigdheid, zijn ruimen vrijheidsgeest, zijn katholiek gemoed geroepen om veel goed te stichten in het departement van Justitie.
| |
A. Nijssens,
minister van Nijverheid en Arbeid, in 1855 te Ieperen geboren, was nog geen 30 jaar oud, toen hij aan de hoogeschool te Leuven professor werd in handelsrecht, strafrecht en strafonderzoek. De belangrijke werken, die hij sedert in het licht gaf, hebben hem in de rechtswereld algemeen doen hoogschatten. Veel verliest de Alma Mater in den heer Nijssens; maar het nieuwe ministerie, dat hij sedert pas drie maanden inricht, is geroepen om aan België de onschatbaarste diensten te bewijzen. Zijn benoeming in den raad des konings mag dus zeer gelukkig heeten, te meer daar Nijssens een man van gezonden vooruitgang is, met zeer vaste grondbeginselen.
| |
F. Schollaert,
minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, werd in 1855 te Leuven geboren. Zijn vader was leeraar aan de katholieke hoogeschool dier stad, welke hij langen tijd in de Kamers vertegenwoordigde.
Pas advocaat, werd de heer F. Schollaert door het kiezerskorps van Leuven naar den provincialen raad van Brabant gezonden, waar hij zich zoodanig onderscheidde, dat de liberalen zelf hem ‘den toekomenden afgevaardigde van het clericale Leuven’ noemden. In 1884 was hij een der voornaamste inrichters en secretaris van het ‘Nationaal verbond tot herstelling van de grieven der Katholieken’, dat zooveel heeft bijgedragen tot den zegepraal der verkiezingen van 1884.
In 1888 werd hij tot volksvertegenwoordiger van Leuven gekozen; in 's lands raadkamer nam hij ijverig de verdediging op zich van den nederigen werkman, van stad en dorp. En, deden zijn collega's hem verleden jaar de hooge eer aan, hem tot stafhouder der advocaten te kiezen, de heer Schollaert bleef niettemin de ware vriend van den werkman en landbouwer.
| |
| |
Voor hen staat zijn deur altijd open; voor hen is zijn hart altijd even mild en edelmoedig.
Zijn ministerieele loopbaan begon de heer Schollaert op roemrijke wijze door het indienen en verdedigen der nieuwe schoolwet. Heerlijk begin, voorwaar, en veelbelovend voor de toekomst!
Lang leve het tegenwoordige Belgische ministerie!
C.
|
|