het nazien der buisjes, waarin de depeches zich bevinden.
‘Maar hoe! je drinkt niet eens!’ dus moedigde de gast hen aan, toen de eerste uitbarsting van blijde vervoering uit den mond en uit het hart der arme schipbreukelingen een weinig tot bedaren gekomen was. ‘Komaan kastelein, de glazen gevuld! en nu geklonken en gedronken! En,’ zoo vervolgde hij, ‘geef mij dan de rekening van de gemaakte verteringen.’
Het duurde nu niet lang of allen zaten met een gevuld glas voor zich. De deftige heer natuurlijk met een fijne flesch, de fijnste uit den kelder.
Met bevende hand reikte de secretaris-penningmeester hem de rekening der gemaakte onkosten over.
Met een welwillend lachje nam de gast ze aan en begon halfluid voor te lezen:
f 10 |
voor den bode, die het eerste blijde bericht bracht; |
f 5 |
voor wijn en sigaren; |
f 10 |
voor onderlinge traktatie; |
f 12.50 |
voor rijtuigen naar Buitenlust; |
f 10 |
vertering op Buitenlust; |
f 2.50 |
voor tranenopdrogertjes na het tweede, zoo treurige telegram. |
Totaal f 50.00 |
|
Bij het lezen van het laatste artikel barstte de heer opnieuw in luid lachen uit: ‘Nu, voor die tranendrogertjes,’ zei hij, ‘is waarlijk niet te veel gerekend; ik denk dat daarvoor uw zakdoeken meer zijn gebruikt; maar in 't kort, de heele rekening bedraagt alzoo f50, zegge vijftig gulden. Is dat nu alles? Mij heeft het dien avond meer dan 200 pop gekost.’
het lezen der depeches, door een photo-microscoop vergroot.
‘Ja, geachte heer, dit is alles,’ zei de voorzitter. ‘Het is zeker niet te veel voor menschen, die over f 100.000 te beschikken hebben, zooals wij dachten bij de ontvangst van het eerste telegram, maar het is veel te veel voor menschen, die, zooals wij, met werken den kost moeten verdienen en nu door dit tweede telegram zoo deerlijk teleurgesteld waren.’
‘Zeker, zeker,’ hernam de vriendelijke heer, ‘en om je te bewijzen, hoezeer ik zelf van de waarheid daarvan doordrongen ben, neem ik bij dezen de volle verantwoordelijkheid voor de heele schuld op mij; ik zal alles betalen.’
Een vreugdekreet, zoo luid en onbedwongen als in dagen aan het hart der leden van ‘de Opkomst’ niet ontsnapt was, galmae nu door het vertrek, en met nog luider aangeheven stem weerklonk een hartelijk: ‘hij leve lang!’
Zoodra die vreugdekreten een weinig waren bedaard, haalde de royale gast zijn portefeuille te voorschijn en legde een bankbiljet van f 100 op tafel.
De voorzitter stond op om hem geld terug te geven; hij wendde zich met bedrukt gezicht tot den secretaris-penningmeester, en daarna tot de leden, die allen moesten bekennen, zulk een stuk niet te kunnen wisselen. Dat was een leelijk ding, maar de gulle bezoeker wist er alweer raad op: ‘Laat maar,’ zei hij, ‘ik verlang niets terug.’
Nu was aller vreugde ten top gestegen; men juichte en jubelde, men zong en sprong, men danste in het wilde rondom den edelen weldoener, die zich maar met moeite en geweld aan de omarmingen en het handendrukken der vergaderden ontrukken kon.
Toen hij eindelijk, bijna niet zonder kleerscheuren, dien wilden dans was ontsprongen, maande hij de goede menschen tot een beetje kalmte aan. ‘Heeren,’ zei hij, ‘ik moet vertrekken, ik heb mij hier uitstekend vermaakt; ik heb hier van de dankbaarheid meer genoten dan daar ginds van de 200 pop, die ik offeren moest aan een gezelschap quasi belangstellenden, dat zich dien avond te mijnen koste vermaakte, en daarom, mijne heeren, wensch ik van harte dat dit avondfeestje evenveel zal kosten, en leg ik vol vreugde nog een biljet van f 100 op uw zeeschip: “de Opkomst”, opdat dit zonder averij weer de zee der loterij kan inzeilen.’
Met deze woorden bracht hij zijn portefeuille te voorschijn en haalde daaruit een bankbiljet, dat hij den secretaris-penningmeester overhandigde met de woorden: ‘Ziedaar voor de leege kas, maar nu moet ook heel het vijftiental mij naar Arnhem vergezellen.’
Dat deze clausule van het voorstel met volle geestdrift aangenomen werd, begrijpt iedereen. Aanstonds toonden allen zich bereid op weg te gaan; men had hem wel op de armen naar Arnhem willen dragen. Maar de vriendelijke heer had niemands hulp noodig, hij was nog goed bij stukken en dus vertrok het gezelschap met hem in het midden: virtus in medio. Dien tocht liet de gulle bezoeker natuurlijk ook niet op een droogje afloopen, eerst werd nog even aangelegd in ‘de Zon’ bij Bosman, daarna bij Booms, en toen nog even bij Evers. Vervolgens ging het al juichend en zingend langs den breeden grindweg naar Arnhem. De maan scheen weer even helder en vriendelijk als op dien mooien avond, toen het vijftiental in het blijde vooruitzicht op de f 100.000 naar Buitenlust reed.
redding van een door vermoeienis neergevallen postduif.
Aan het station te Arnhem gekomen, vergezelden de leden van ‘Opkomst hun gullen gast, die nu hun gastheer was, tot aan den waggon; daar riepen zij hem een dankbaar, donderend vaarwel toe, en de trein reed weg.
Hoe de leden van het getrooste vijftiental dien avond in het stadje hunner inwoning zijn aangekomen, vermeldt de geschiedenis niet. t Is wel gelukkig, dat hier op het ondermaansche over veel dingen een sluier mag blijven hangen, want anders zou nog moeten worden vermeld dat de traktatie wel royaal en goed gemeend was, maar dat de bankbiljetten bij nader onderzoek geheel valsch bleken te zijn. De gulle bezoeker had maar een loopje met de leden van ‘Opkomst’ willen nemen, ten einde ze te genezen van de gevaarlijke ziekte, die men noemt: ‘zijn geluk beproeven in de loterij.’