Bij de Platen.
De H. Lodewijk en Enguerrand van Couci. -
De heilige koning Lodewijk van Frankrijk levert het heerlijkste beeld der heilzame werking, die een echt christelijk opgevat koningschap kan uitoefenen ten nutte van een volk. Hij was de beschermer der verdrukten en noodlijdenden, de wreker van alle ongerechtigheid. Onder de eiken van het bosch van Vincennes gezeten, liet hij vrijelijk al zijn onderdanen tot zich komen om hun grieven of belangen voor te dragen, en zonder aanzien des persoons sprak hij recht over grooten en kleinen.
De trotsche adel, die aan zijn geboorte het recht meende te ontleenen, den kleinen man te onderdrukken, werd door den rechtvaardigen koning gevoelig tot zijn plicht gebracht. Zonder zich om de voorrechten te bekreunen, waarop die edele heeren zich benepen, deed hij hen gevoelen dat voor allen, ridders zoowel als dorpers, dezelfde wat der christelijke rechtvaardigheid gold. En verwekte de edele vorst zich daardoor onder de grooten machtige vijanden, van den anderen kant won hij de onverdeelde achting en liefde van het heele Fransche volk, dat thans nog zijn nagedachtenis in hooge eere houdt.
Een der treffendste bewijzen van Lodewijks rechtvaardigheid en te gelijk van zijn ontfermende genade in het proces van Enguerrand van Couci in 1259, door de gravure op de eerste bladzijde van dit nummer weergegeven.
Drie jonge scholieren, die met pijl en boog op konijnen jacht maakten, waren het bosch van Couci binnengedrongen. Zij werden voor Enguerrand, den heer van het gebied gebracht, die, zonder de knapen te willen hooren, ze alle drie veroordeelde om opgehangen te worden.
Koning Lodewijk liet daarop Enguerrand voor zijn hof op parlement dagvaarden. Tevergeefs beriep deze zich op het adellijke voorrecht, dat hij alleen door pairs van Frankrijk mocht gevonnist worden. Op bevel des konings gegrepen, werd hij in den toren van het Louvre opgesloten, en het gerechtshof bijeengeroepen om hem te vonnissen.
De baronnen, die daar deel van uitmaakten, meerendeels vrienden en sommige bloedverwanten van Enguerrand, weigerden in zijn geding uitspraak te doen, ‘zeggende dat zij geen vonnis konden vellen tegen hun nabestaande.’ Zij smeekten den koning, den schuldige te veroorloven, ‘zijn leven terug te koopen.’ Toen sprak de heiligetkoning tot den heer van Couci, die vóór hem geknield lag:
‘Enguerrand, als ik meende dat God van mij eischte u te behandelen gelijk gij die drie onschuldigen behandeld hebt, zouden al uw bloedverwanten u niet van een schandelijken dood kunnen redden; want dien hebt gij wel verdiend. Ik zou noch op uw geboorte, noch op het aantal en de macht uwer vrienden en magen acht slaan.’
De koning maakte geen onderscheid van personen, waar het recht zijn loop moest hebben. Hij zwichtte niet voor den overmoed der grooten, die zich op hun geboorte en aanzien lieten voorstaan en meenden dat hun alles geoorloofd was.
Het gerechtshof veroordeelde den heer van Couci om een boete te betalen van tienduizendponden parisis, de drie slachtoffers behoorlijk to doen begraven, en drie jaren lang voor de verdediging van het Heilig Land te strijden, terwijl het hem tevens het recht der hoogo justitie en dat der vrije jacht benam.
De baronnen toonden zich daarover schrikkelijk verbitterd. Men verhaalt dat een hunner, Jean de Thourote, bij het verlaten van het gerechtshof zeide: ‘Als ik de koning was, liet ik al mijn baronnen maar ophangen; want als de eerste stap gezet is, dan volgt de tweede van zelf.’ Dat gezegde werd den koning overgebracht, die daarop tot Thourote zei: ‘Welhoe, Jean, gij zegt dat ik al mijn baronnen moest doen ophangen? Dat zal ik zekerlijk wel laten, maar straffen zal ik ze als zij misdoen.’
'Het beroemde geding van Enguerrand de Couci, zegt Henri Martin, ‘bewijst te gelijk de machtsverlaging der machtigste baronnen, elk in 't bijzonder genomen, tegenover de kroon, de grenzen van het koninklijk gezag tegenover de gezamenlijke baronnen en de strenge rechtvaardigheid van den heiligen Lodewijk.’