schuchter naar den baron en een blosje van verlegenheid kleurde haar wangen, toen deze opstond en haar hand greep. ‘Ik kan je niet zeggen, hoe gelukkig je me maakt, Alice.’
Het jonge meisje bloosde nog sterker. Haar stoutste droom was in vervulling gegaan. Doch op hetzelfde oogenblik schoten Johanna's woorden haar in de gedachten: ‘Ik ben bang, dat de baron je geen geluk zal brengen.’ Maar onmiddellijk had ze die gedachte verjaagd, en, het gezicht stralend van blijdschap, keek ze tot den baron op. Hoe! hij zou haar geen geluk brengen! Was het geen lage jaloezie, die dat woord had uitgesproken? Was de baron geen volmaakt edelman en vereenigde hij niet in zich alle eigenschappen om zijn vrouw gelukkig te maken?
De baron bleef verder den dag bij Van Dijl doorbrengen en na het diner werd er over financieele kwesties gesproken.
‘U weet, waarde heer,’ zei Van Sichtelaar, even zijn glas Cantemerle aan de lippen brengende, ‘dat ik u al herhaaldelijk eenige aandee-len in de Belgische kolenmijnen beloofd heb. Tot dusver had ik er nog niet aan kunnen komen, want wie ze eens heeft, doet ze niet licht van de hand. Maar nu ben ik toch gelukkiger geweest. De vorige week was het aandeelhoudersvergadering te Brussel en daarop heb ik er een dertig kunnen koopen. Als u nu zin heeft....’
‘Graag,’ antwoordde Van Dijl, ‘hoe hoog staan ze?’
‘Dertig percent boven pari, een buitenkansje mag ik wel zeggen, want ik twijfel niet, of ik zou onmiddellijk liefhebbers voor vijftig percent kunnen vinden.’
Dit zeggende haalde de baron zijn portefeuille te voorschijn en stelde Van Dijl de stukken ter hand.
‘Je wil me wel een paar dagen crediet geven,’ zei deze schertsend, ‘want ik heb op het oogenblik zooveel geld niet in kas.’
‘Welzeker,’ hernam de baron, ‘het heeft niets geen haast. Als het u gelegen komt, voldoet u mij maar.’
‘Ik zal mijn Oostenrijksche metallieken opruimen,’ zei Van Dijl, ‘deze papiertjes brengen een mooien duit meer op. A propos, hoe staat het met je maatschappij van heide-ontginning?’
‘Best, het kan niet beter. Op een tien duizend gulden na is het kapitaal volteekend.’
‘O, als het daaraan ligt,’ hernam Van Dijl, ‘beschik over mij.’
‘Ik dank u voor uw aanbod, waarde heer, maar ik ben juist met iemand in besprek. U en mevrouw Zeeman heeft al voor zoo'n aanzienlijk bedrag ingeschreven, dat ik u verder niet lastig wilde vallen.’
‘Geneer je anders niet, want het is mij natuurlijk eenerlei, hoe ik mijn rente trek, en ik kan desnoods nog wel wat Russen van de hand doen. Die zijn in den laatsten tijd aan het dalen, en ik ben bang, dat ze nog meer omlaag zullen gaan.’
'Ja, die buitenlandsche papieren zijn een waar risico. Het minste oorlogsgeruchtje, ja, een redevoering in het Parlement is dikwijls al genoeg, om ze te doen dalen. Neen, dan zijn particuliere maatschappijen, mits ze solied zijn, veel beter. Je zit er om zoo te zeggen met je neus bij en je kan er altijd controle op uitoefenen. Om nu op de zaak terug te komen, tegen den zomer denken we met alles gereed te zijn. Mijn rentmeester is dag en nacht in de weer, want u kan niet begrijpen, wat dat alleen reeds voor werk aan correspondentie meebrengt. Maar alle vooruitzichten zijn gunstig en ik denk dat we er een schitterende zaak aan zullen maken. Ik ben ook bij den commissaris der koningin op audiëntie geweest en deze heeft mij zijn stoffelijken en zedelijken steun toegezegd. Daarbij heb ik van de betrokken gemeentebesturen alle mogelijke faciliteiten verkregen, in één woord, alles werkt mee om er een echt nationale onderneming van te maken.’
Van Dijl wreef zich vergenoegd in de handen. ‘Je hebt de zaak goed aangepakt, Quirinus, ik moet zeggen, je bent een kapitale vent.’
‘En nu heb ik nog een ander plan,’ hernam de baron ‘dat met de heide-ontginning in het nauwste verband staat, zoodat het een het andere zal steunen.’
‘En dat is?’ vroeg Van Dijl nieuwsgierig, die hoe langer hoe meer respect kreeg voor de energie van zijn aanstaanden schoonzoon.
‘U weet, dat ik een brochure over heideontginning onder handen had.’
Van Dijl knikte.
‘Ik heb ze thans af, maar het is een lijvig werk geworden, met tal van tabellen en toelichtende statistieken. Nu heeft mijn rentmeester mij een uitstekend denkbeeld aan de hand gedaan. Geef een landbouwblad uit, zei hij, daar kan uw brochure artikelsgewijze in verschijnen, en ge hebt tevens plaats voor nog andere beschouwingen, berichten enz.’
‘Een landbouwblad!’ riep Van Dijl uit. ‘Een krant! u, baron!’ vervolgde hij, die het uitgeven van een krant voor een emplooi beschouwde, dat niet strookte met de waardigheid van zijn aanstaanden schoonzoon.
‘Mijn waarde heer,’ antwoordde de baron, ‘bedenk toch, dat de tijden in de laatste twintig jaar geheel veranderd zijn. De pers is thans de grootste macht ter aarde, en het wordt als een eer beschouwd, haar dienaar te zijn. Door de hulp der pers komen de grootste werken tot stand en door de pers ook kan men tot de hoogste waardigheden geraken. Verschillende leden der Kamer werken aan dagbladen mee en onze grootste staatslieden hebben hun reputatie te danken aan de door hen in de bladen geschreven artikelen.’
Dit veranderde in Van Dijls oog de zaak geheel en al. Als Kamerleden en staatslieden het niet beneden zich achtten, artikelen te schrijven, en de pers de ladder kon zijn, om tot hooge betrekkingen op te klimmen, had hij er alleen geen bezwaar meer tegen, maar juichte hij het van ganscher harte toe. Bovendien merkte hij tot zijn genoegen, dat de baron thans politieke eerzucht begon te koesteren, wat geheel met zijn oogmerken overeenstemde. Toch zei hij eenigszins aarzelend:
‘Maar een landbouwblad, Quirinus, is dat in de politieke wereld wel in tel?’
‘Luister, mijnheer Van Dijl, het blad, dat ik mij voorstel op te richten, moet niet te exclusief zijn. Het zal tevens een staatkundig, sociaal en economisch orgaan wezen. In den laatsten tijd begint het platteland zich geweldig te roeren, en als wij ons nu aan het hoofd dier beweging plaatsen, moeten wij succes hebben. Bij de verkiezingen voor Kamer en Staten zullen wij dan grooten invloed kunnen uitoefenen, en men zal met ons als met een macht van den eersten rang hebben rekening te houden.’
‘Prachtig!’ riep Van Dijl uit, door deze voorstelling geheel gebiologeerd.
‘En u begrijpt,’ vervolgde de baron met geestdrift, ‘welke financieele voordeelen daaraan verbonden zijn. In ons blad, dat week op week met duizenden nummers over het heele land verspreid wordt, prijzen we de heide-ontginning ten zeerste aan. U zal zien, dat onze aandeelen naar boven gaan, vijftig, honderd percent boven pari. Het zal een goudmijn voor ons worden, meneer.’
‘Quirinus, je bent een genie!’ riep Van Dijl in vervoering uit.
‘Ik vlei mij, wat energie en doorzicht te bezitten,’ antwoordde de baron bescheiden. ‘Hier heeft u het prospectus,’ vervolgde hij, den heer Van Dijl een gedrukt papier overreikend. ‘Zie eens, of het u bevalt.’
Met waardigheid nam Van Dijl het papier aan en doorlas het, herhaaldelijk goedkeurend met het hoofd knikkend. Toen hij aan de onderteekening: Q.C.F.G.T. baron van Sichtelaar gekomen was, vouwde hij het plechtstatig dicht en gaf het den baron terug. ‘Een lumineus idee, Quirinus, en dat succes zal hebben. Hoeveel kapitaal heb je daarvoor noodig?’
‘Een ton,’ antwoordde Van Sichtelaar, ‘want we moeten de zaak flink aanpakken. En nu was het mijn idee, het blad geheel voor ons te houden. Indien nu u, mevrouw Zeeman en ik, ieder een derde voor onze rekening nemen, hebben wij geen steun van vreemden noodig en is de heele winst voor ons. Is het blad eenmaal gevestigd, dan kunnen we als we willen er nog altijd een maatschappij op aandeelen van maken en de zaak met behoorlijke winst overdoen.’
‘Niet kwaad bedacht,’ zei Van Dijl, ‘ik voor mij wil graag een derde bijdragen. Heb je nu mijn zwagerin al gesproken?’
‘Neen,’ hernam de baron, ‘u begrijpt, ik wilde het u het eerst meedeelen, u heeft daar natuurlijk recht op.’
Van Dijl knikte goedkeurend.
‘Op de terugreis ga ik bij mevrouw Zeeman aan, want ik moet haar ook nog mijn dank betuigen voor haar bemoeiingen ten op ichte van Alice.’
‘Wat heb je toch een lang onderhoud met Quirinus gehad,’ zei mevrouw Van Dijl dien avond tegen haar man, toen de baron vertrokken was. ‘Ik dacht, dat je nooit zou uitscheiden.’
‘Belangrijke zaken, lieve,’ antwoordde Van Dijl met een gewichtig gezicht. ‘Financieele operaties, doch daar heb je toch geen verstand van. Maar dit kan ik je wel zeggen, dat we plezier aan hem zullen beleven, want ik heb nog nooit zoo'n energieken jongen gezien. Alice heeft een lotje uit de loterij getrokken!
(Wordt vervolgd.)