heerlijke kunstwerken. Christian Rauch is den 2en Januari 1777 te Arolsen geboren, dat verhaalt ons de gedenktafel, met zijn medaillonportret gesierd, rechts van het altaar tegen den wand aangebracht.
In een nederig huisje van de Helser Allee, dat tusschen boomen en boschjes verscholen is, heeft hij het levenslicht aanschouwd; sinds lang is het huis tot een gesticht voor oude vrouwtjes ingericht, maar op het grasveld, dat zich tot aan de straat uitstrekt, staat, door een Arolsener landsman vervaardigd, het borstbeeld van den grooten beeldhouwer.
Rauch is niet de eenige beroemdheid, die Duitschla ds kleinste residentie heeft voortgebracht. Noemen wij den dichter Stieglitz, die er in 1803 geboren is; den schilder Blume-Siebert, en vooral de beroemde Kaulbach's, wier huis ook nog wordt aangewezen. Het is aanzienlijker dan dat van Rauch en nog in het bezit van de familie, waaruit de groote meester is voortgekomen. Gaarne wordt aan vreemdelingen vergund, het inwendige te bezichtigen, en hij vindt dan aan de wanden een heele reeks copieën van Wilhelm Kaulbach's beroemdste meesterstukken, terwijl het beeld van den meester zelf te midden zijner scheppingen rustig op den toeschouwer nederziet.
Nu begeven wij ons van het stille huis in de Kreuzstrasse weer naar de groote laan terug, die ons naar de stad heeft gevoerd. Wij wandelen verder op den met kiezel bestrooiden middelweg, links langs ommuurde tuinen, die tot de huizen der hoofdstraat behooren, rechts langs een prachtig park achter een lage schutting.
Thans doorsnijdt een breede rijweg de laan en opent ons eensklaps een verrassend gezicht op het vorstelijke slot, aan het uiteinde daarvan gelegen.
In deftige rust staat daar het kolossale gebouw; de zon weerspiegelt schitterend in duizend vensterruiten; tjilpend schieten de zwaluwen over de blauwe leien daken; tegen de muren klautert het welige klimop omhoog, welks ranken de beide wachthuizen aan den ingang reeds geheel hebben overspannen.
Tusschen de jaren 1710 en 1720 werd het paleis gebouwd naar plannen, die de kunstlie-vende graaf Anton Ulrich van Waldeck, sedert 1712 rijksvorst, eigenhandig ontworpen had. Het inwendige bevat aanmerkelijke schatten van kunst en wetenschap. schilderijen van West, Angelika Kaufmann, Tischbein en anderen, een bibliotheek van 30.000 boekdeelen en een rijke verzameling Grieksch-Romeinsche oudheden, het werk van dien prins Christiaan van Waldeck, met wien Göthe een deel van zijn Italiaansche reis gemaakt heeft en wien door dezen het getuigenis van een ‘volmaakt en verlicht vorst’ werd uitgereikt.
Waldeck, dat is woudhoek. Die naam is niet zonder beteekenis, ook op deze plek, want bijna onmiddellijk grenst het slot aan heerlijke beuken- en dennenbosschen. De oude heeren van Waldeck hebben een ware overdaad van lanen aangelegd; naar alle richtingen omgeven zij het kasteel met haar lange rijen van acacia's, linden, olmen of kastanjes. Een open zin voor de natuur spreekt ook uit het prachtige park met zijn diep groen en den stillen vijver, waarop de waterlelies drijven en de zwanen kalm haar baan trekken over het spiegelbeeld van het oude slotgebouw.
Ook het Schlösschen of nieuwe kasteel mogen wij niet vergeten, dat op verschillende tijden tot weduwverblijf gediend heeft voor Waldecksche vorstinnen.
Arolsens trots en kostbaarst bezit zijn de dicht met hout bewassen bergen, die het omringen, en waar men in den zomer urenlang wandelen kan zonder een menschelijke ziel te ontmoeten. Daar doen zich bij elken stap kijkjes voor op landschappen van zacht idyllische bekoorlijkheid, over dalen en weiden met zilverheldere beekjes, stille dorpen en eenzame molens. Voor dorst en honger hoeft de wandelaar niet bang te zijn. Al gaat het in de dorpere herbergen rondom Arolsen ook heel eenvoudig toe, een koele dronk en een stuk brood met sappige ham is overal te vinden, en bij de kasteleines van het vischhuis, dat eenzaam midden in het woud ligt, is het bij spijs en drank aangenaam vertoeven met het heerlijk gezicht op de verre blauwe bergen van Hessen.
het stamslot waldeck.
Veel bezocht wordt ook de vorstelijke dierentuin, die zich verscheidene uren in het ronde uitstrekt en binnen een lichte omheining een menigte wild bergt. In dezen dierentuin, een echt lustoord voor romantisch gestemde gemoederen, ligt ook de Markusstein, waaraan zooveel sagen en sprookjes verbonden zijn, en die gewoonlijk kortweg Markstein genoemd wordt.
Van de eene zijde licht toegankelijk, zoodat men bijna onmerkbaar de kruin bereikt, daalt hij van de andere zijde steil in duizelingwekkende diepte af; de donkere holen ter halve hoogte van den rotswand, waarlangs thans een in den steen uitgehouwen trap omhoogleidt, moeten eenmaal een ouden kluizenaar tot verblijf gestrekt hebben.
Toenmaals, zoo verhaalt men, was de plaats vóór de rots dicht begroeid; hemelhooge reuzenboomen bedekten den diepen afgrond volkomen. Eens nu gebeurde het, dat de vorst bij de vervolging van een hert, zonder vermoeden van het gevaar, tot dicht aan den rand van den afgrond naderde; spoorloos verdween eensklaps het gejaagde dier - het had maar een handbreed gescheeld of ook de vorstelijke jager was met zijn paard in de diepte gestort. Zijn trouwe hond echter had het gevaar bemerkt; luid blaffend dreef hij het paard terug en stortte toen zelf van de hoogte neer. Zoo werd volgens de sage de afgrond ontdekt.
In het park van het nieuwe kasteel van Arolsen was voor niet al te lange jaren nog een steen te zien, waarop te lezen stond: ‘Hier rust de trouwe Munter.’ Dit moet de zelfopofferende hond geweest zijn, die zijn meester redde.
Ook verder het land in is nog veel moois en merkwaardigs te zien, de kasteelen van Rhoden en Wildungen, het stamslot der vorsten van Waldeck op een hoogen berg, door het zilveren lint van de Eder omslingerd, Niederwerbe, de prachtige kloosterbouwval, de kerken van Wildungen en Corbach.
De minerale bronnen van Wildungen zijn algemeen bekend; aan dit product heeft het Arolsener land in de buitenwereld wel zijn meeste vermaardheid te danken, daar jaarlijks meer dan twee derde millioen flesschen Wildunger water naar alle landen der wereld worden verzonden.
Vroeger heeft men ook in het vorstendom Waldeck ijzer en koper gewonnen en werd zelfs in het riviertje de Eder goud gewasschen; maar tegenwoordig wordt er nog alleen ijzererts voor den dag gebracht en dat nog maar in heel onbeduidende hoeveelheid.
Bronnen van rijkdom vloeien er niet in het kleine gebied der Arolsener vorsten, maar beschaving en wetenschap vonden altijd beschermers en bewonderaars in het Waldecksche vorstenhuis. Arolsen heeft behalve een goede volksschool een stedelijk gymnasium en een hoogere meisjesschool, en dat bij een bevolking van 2600 zielen!
Geen wonder, dat men in het naburige Westfalen zegt, dat in Arolsen de nachtwacht even geleerd is als elders de burgemeester. Trouw, vlijtig en eerlijk zijn de Waldeckers in stad en land, zoowel ter eene als ter andere zijde van de scherpgetrokken grens, die, midden door het staatje loopend, hier Saksen en Franken scheidt, de Saksen aan Twiste en Diemel, de Franken aan de Eder, twee onderscheiden stammen, door een duizendjarige geschiedenis verbonden.