Mgr. Henricus van de Wetering,
Aartsbisschop van Utrecht.
Met vreugde en eerbiedige belangstelling zullen ons lezers op de eerste bladzijde van dit nummer de beeltenis begroeten van Utrechts nieuwen aartsbisschop. Sinds weken was de naam van Mgr. Henricus van de Wetering op aller lippen. Op hem was de gedachte van het katholieke Nederland gericht, wanneer het zich, in vroom ontzag voor de verwachte uitspraak van den H. Stoel, de vraag stelde, wie wel de opvolger zou zijn van Mgr. Snickers op den aartsbisschoppelijken zetel van Utrecht.
De diepbetreurde kerkvoogd toch had zijn beminden leerling en vertrouwden medehelper als het ware zelf aangewezen om hem in het opperherderlijk ambt te volgen. Toen hij, onder den last der jaren gebogen, naar een krachtvol, begaafd priester in den bloei der jaren omzag, op wiens schouders hij een deel van het wicht zijner zware taak kon overdragen, was zijn blik onmiddellijk gevallen op den ijverigen pastoor van Hilversum, die alle hoedanigheden daartoe in zich vereenigde.
De ZeerEerw. Heer Henricus van de Wetering, die sedert Mei 1892 door den aartsbisschop met het bestuur dier belangrijke parochie was belast, waar hij in weinige jaren zoo ontzaglijk veel goeds en groots mocht tot stand brengen, was de tien onmiddellijk voorafgaande jaren als secretaris van het aartsbisdom werkzaam geweest. In dien werkkring, waartoe hij in 1882 door Mgr. Schaepman zaliger gedachtenis was geroepen, had Mgr. Snickers zijn buitengewone gaven, zijn ijver en werkkracht, zijn toewijding aan de kerk van Utrecht leeren kennen en waardeeren. Aan de beide aartsbisschoppelijke seminaries Kuilenburg en Rijsenburg tot priester gevormd, vervolgens eenige jaren als kapelaan te Zutfen werkzaam geweest, was de ZeerEerw. Heer Van de Wetering gedurende zijn tienjarige bediening als secretaris met al de aangelegenheden van het aartsbisdom vertrouwd geraakt. Als pastoor van Hilversum had de wakkere priester daarbij gelegenheid gehad zijn groote herderlijke hoedanigheden, zijn zorg voor het heil der zielen, zijn ijver voor den luister van Gods huis te toonen.
Was het dus wonder, dat op hem de keuze van Mgr. Snickers viel, toen deze zich een coadjutor, een medehelper in het opperherdersambt wenschte toegevoegd te zien?
Den 24en Maart ll. werd Mgr. Henricus van de Wetering in de parochiekerk van Hilversum plechtig tot bisschop gewijd, onder den titel van bisschop van Gaza. Te zijner eere prijkte het heerlijke heiligdom, dat hij zoo schitterend had mogen voltooien, in luisterrijken dos. Groene slingers daalden van het gewelf af tot op de kapiteelen der kolonnetten van het priesterkoor, onderling weer door guirlandes verbonden. De zeven vakken droegen schilden met de zinnebeeldige voorstellingen van de zeven gaven des H. Geestes, die hier over den hoogen wijdeling zouden worden uitgestort. De beeltenissen der apostelen, op ranke gulden vanen geschilderd, omringden den bevoorrechte, die onder de opvolgers der apostelen zou worden opgenomen. En zinrijk was boven het altaar de voorstelling aangebracht der opneming van den H. Matthias in de rij der apostelen, met het opschrift: ‘Hij werd toegevoegd aan de elf.’
Mgr. Bottemanne, de bisschop van Haarlem, verrichtte de verheven plechtigheid der wijding, ter zijde gestaan door Mgr. Leyten, den bisschop van Breda. De grijze aartsbisschop van Utrecht woonde ze als toeschouwer bij.
Tusschen de wapenschilden dier prelaten, welke, met het pauselijk blazoen, den triomfboog van het priesterkoor sierden, onderscheidde men het wapen, door den nieuw gewijden bisschop, met toespeling op zijn familienaam gekozen: een wetering tusschen twee kruisen met de zinspreuk: Per viam crucis gaudens (vreugdevol den weg des kruises).
Dat treffend devies gaf den begaafden professor van Hageveld, den hoogeerw. kanunnik De Rijk, de volgende bezielde dichtregelen in de pen, wier profetische beteekenis zoo spoedig door de feiten gestaafd zou worden:
Aan Z.D.H. Mgr. H. van de Wetering, Bisschop van Gaza. 24 Maart 1895.
De wetering, die kabbelt door de velden
En onder 't blauw der hooge lucht zich spoedt,
Waar sterren blij en vonkelend vermelden,
Wat zegen ze in haar loop ontspruiten doet, -
De wetering ziet haren vloed verbreeden,
Een reuzenstroom van onweerhoudbre kracht,
Die voorwaarts golft en, rustig, onbestreden,
Zijn majesteit verheft in heiige pracht.
De pelgrim volgt met schreden, die niet dwalen,
Haar blanke baan, en houdt zijn spreuk in 't oog:
‘Den weg van 't kruis, maar vreugdvol!’ En de dalen
Weergalmen van een zielezang, zoo hoog,
De bergen neigen fier hun kruinen neder,
Om zegening te ontvangen, 't grootste en 't meest,
Nu op zijn hoofd kwam ruischen, rein en teeder,
Gods duive in 't woord: Ontvang den Heiligen Geest.
O toekomst, 'k zie geopend uwe kringen,
De sluier valt van uw geheimen neer:
Een koningsschat van duizend zegening n
Kaatst als een zon zijn glorie stralend weer.
Geluk, geluk, o Bisschop! Met gebeden
Zal Hilversum 't verkrijgen voor uw lot,
Uw Hilversum, dat al zijn teederheden,
Zijn liefdezorg u wijden blijft bij God,
Uw Hilversum, dat ge om u heen ziet dringen,
Dat geestdriftvol, als nooit voorheen verheugd,
Met vollen troost, met bloemen zal omringen,
Uw weg van 't kruis, gegaan in offervreugd.
Evenals Mgr. Van de Wetering, die in 1850 te Hoogland bij Amersfoort het levenslicht aanschouwde, een zoon van het bekoorlijke Gooiland, had professor De Rijk in zijn dichterlijke begroeting de gevoelens van heel het katholieke Nederland vertolkt.
Niet hij alleen schouwde dien dag in de toekomst en zag daar de hoogste glorie voor den nieuwen bisschop weggelegd; neen onwillekeurig vermoedden wij allen in Mgr. Van de Wetering den toekomstigen Primaat van Nederland, al kon niemand denken dat reeds tien dagen later Utrechts grijze kerkvoogd den zetel des H. Willibrordus aan een opvolger zou overlaten.
Het bewustzijn dat die opvolger door hem zelf als aangewezen was, temperde den rouw, waarmee het afsterven van Mgr. Snickers de Kerk van Nederland vervulde. Men mocht toch de hoop koesteren, dat het opperherdersambt, zoovele jaren met voorzichtige wijsheid en apostolische liefde door den vereerden aartsbisschop bekleed, zou overgaan op den vertrouweling, in zijn school gevormd. En die hoop ging weldra in vervulling. Reeds in het begin van Juli verspreidde zich, dank aan den ijver van het katholieke hoofdorgaan De Tijd, in het vaderland de blijde tijding, dat het Z.H. den Paus had behaagd, Mgr. Van de Wetering te benoemen tot opvolger van Mgr. Snickers. De bevestiging van dat bericht liet zich niet lang wachten; spoedig kon gemeld worden dat de nieuw verheven kerkvoogd de pauselijke breve zijner benoeming had ontvangen, en op Maandag 29 Juli nam de nieuwe aartsbisschop plechtig bezit van zijn kathedraal.
Het hoogaltaar, weinige maanden geleden met zwart rouwfloers omhuld voor de uitvaart van Mgr. Snickers, prijkte thans in rijken tooi van groen en bloemen ter eere van zijn opvolger. En niet enkel de kathedraal, ook de bisschopstad was in feestdos; het gewapper der vaderlandsche driekleur met pauselijken wimpel verkondigde openlijk de blijdschap van Utrechts katholieken, nu de ledigstaande zetel des H. Willibrordus door een nieuwen aartsbisschop zou worden ingenomen.
Aan den ingang zijner kathedraal, waar een talrijke schare van saamgestroomde geloovigen hem wachtte, door het kapittel verwelkomd, werd hij daar met het aartsbisschoppelijk plechtgewaad omhangen, ontving mijter en staf en schreed nu, onder de jubelende tonen van het blijde Te Deum, in statigen optocht zegenend het kerkgebouw door.
Van het kapittel omgeven, begaf de aartsbisschop zich eerst naar het zij- en vervolgens naar het hoogaltaar, waar hij zich eenige oogenblikken in gebed nederboog om vervolgens plaats te nemen op den aartsbisschoppelijken zetel, waar, onder plechtig koorgezang, achtereenvolgens de kanunniken en verdere geestelijken hem door het kussen van zijn ring de verschuldigde hulde brachten.
Daarop verhief de nieuwe kerkvoogd zich van zijn troongestoelte om het woord te richten tot de talrijke schare en haar te danken voor haar belangstelling bij zijn intrede in dit Godshuis. Geheel buiten verwachting, dus sprak hij, was hem de hooge eer te beurt gevallen, hier als opvolger van zijn voorganger op te treden om den zwaren last van het bestuur der Utrechtsche kerk op zich te nemen. Diep geroerd, verklaarde hij zich wel bewust te zijn van de zwaarte der taak, hem op de schouders gelegd, maar met het volle vertrouwen op God, steunend op de liefde en medewerking van geestelijkheid en geloovigen, hoopte hij, onder den bijstand aller gebeden, zijn wapenspreuk getrouw, blijmoedig het kruis te dragen.
Alsnu las de ZeerEerw. heer J.G.A.C. Essink, plebaan en pastoor der kathedrale kerk, de pauselijke breve voor, waarbij Mgr. Henricus van de Wetering tot aartsbisschop van Utrecht werd verheven.
Alzoo is de zetel van den H. Willebrord, naar wij vertrouwen mogen, weer voor lange jaren bezet door een kerkvoogd, de schitterende reeks zijner voorgangers waardig. De krachtige mannelijke leeftijd toch van den aartsbisschop, die nog zijn vijf-en-veertigste jaar niet voleind heeft, waarborgt ons dat hij tot in verre toekomst met zijn rijke gaven en groote hoedanigheden de Kerk van Nederland tot kroon en sieraad zal strekken. Dat hem dit gegeven moge zijn is de vurige wensch, de innige bede, die uit ons hart oprijst, terwijl wij hier namens de N. Belgische Illustratie onze eerbiedige hulde nederleggen aan den voet van zijn troon.
J.R. van der Lans.