en twee langwerpig van vorm. Deze twee langwerpige zijn de beroemde ‘Engelenkeuken’ in het Louvre te Parijs en de ‘Dood der H. Clara.’
Dit laatste stuk kwam, nadat de Franschen in 1810 het klooster San Francisco verwoesten geplunderd hadden, na veel omzwervingen in het bezit van den graaf van Dudley, van wien de Dresdener Galerie het verleden jaar voor de som van 70.000 mark gekocht heeft.
Het motief voor zijn schilderij werd den kunstenaar aan de hand gedaan door de volgende passage in de verzameling heiligenle-genden Flos sanctorum, door Carl Justi in zijn levensbeschrijving van Murillo aangehaald.
Toen de heilige Clara, zoo leest men daar, wie de heilige Franciscus eenmaal zelf de lange haren had afgesneden, na een twee-en-veertigjarig kloosterleven haar einde nabij was, hoorde een zuster haar tot zichzelf spreken en haar ziel gelukwenschen met het geleide, dat haar op de aanstaaude reize zou ten deel vallen.
‘Ga heen, mijn ziel,’ hoorde zij de stervende fluisterend zeggen, ‘uw weg is veilig; gij hebt een goeden leidsman; want uw Schepper heeft u geheiligd en steeds over u gewaakt met de liefde eener moeder voor haar kind.’
Toen de zuster haar daarop vroeg, wat zij bedoelde, antwoordde Clara:
‘Ik spreek met mijn overgelukkige ziel.’ En daarop vervolgde zij tot de zuster:
‘O mijn dochter, ziet gij den Koning der glorie niet?’
De zuster zag op naar den ingang en bemerkte een langen stoet in het wit gekleede maagden, met gouden kronen gesierd. Een harer met helstralend gelaat en een verblindenden diadeem op het hoofd naderde de sponde der heilige Clara, die in haar omarming den geest gaf.
Dit moment heeft Murillo ons meesterlijk geschilderd. Wij zien de Heilige op haar sterfbed uitgestrekt, omringd van monniken en kloosterzusters, van alle zijden toegesneld om de laatste woorden der stervende op te vangen. Onder haar herkennen wij Clara's vertrouwelinge, zuster Agnes, die het voorrecht smaken mag, mede het heerlijk visioen te aanschouwen, dat haar meesteres in de doodsure komt vertroosten en bemoedigen. In bewondering heft zij de handen op, terwijl haar medezusters en de overige omstanders weeklagend het doodsbed omringen.
Dit gedeelte der schilderij beweegt zich in het gebied der werkelijkheid en de figuren vertoonen in hun levendige verscheidenheid van karakter en uitdrukking een aangrijpend realisme. De groep der heilige maagden daarentegen verplaatst ons in de hoogste sferen van het christelijk idealisme. In golvend witte gewaden, met kronen op de rijkgelokte hoofden, en met palmen des vredes in de hand komen de hemelsche jonkvrouwen in een lichtende wolk aangezweefd. In haar midden onderscheiden wij, van hemelschen gloed omstraald, de Koningin der engelen en aan haar zijde Christus zelf in rood en blauw gewaad, op handen en voeten de litteekens vertoonend zijner aanbiddelijke wonden.