De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 12
(1895)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet Bisschoppelijk Museum te Haarlem,
| |
[pagina 94]
| |
den Haarlemschen pastoor Cornelius Cats. In de afdeeling Historieprenten zijn vele platen verzameld van kerkelijk-plaatsbeschrijvenden aard: gezichten op en in kerkgebouwen, kloosters enz. Ook een gedeelte der atlassen van Blaeu en van zijn Theatrum urbium, de bekende smaakvol gegraveerde kaarten, is aanwezig en kan voor de oude kerkelijke toestanden onzer steden, zooals voor de oude ligging der middeleeuwsche kloosters, van nut wezen. Niet zelden worden in parochiale bibliotheken oude, zeldzame boeken aangetroffen, die daar onder den nagelaten boekenschat van pastoors, soms reeds uit de 17de eeuw, onopgemerkt gebleven zijn en toch van niet weinig waarde blijken te wezen voor kunst, liturgie, kerkelijke geschiedenis of andere wetenschappen. En vaak ook gebeurt het, dat in burgergezinnen boeken van het eene geslacht op het andere, als familiestukken, overgaan, totdat de tegenwoordige bezitter opmerkzaam geworden, de hoogst lofwaardige vriendelijkheid heeft, ze aan te bieden als eene ‘oudheid’, met de schuchtere vraag, ‘of dat soms ook nog iets is’. Dikwijls blijkt het dan inderdaad iets te zijn wat een plaats in het museum waardig is. Op deze wijze is er ook nog aan de verzameling, als Bibliotheek van het Museum, eene afdeeling toegevoegd van al zulke boeken, die onder de genoemde opzichten van waarde zijn, en ook meestal geen bijzondere tentoonstelling eischen. Zoo zijn de twee oudste boeken, welke het museum in handschrift bezit, geheel onverwacht in parochiale bibliotheken ontdekt. Het eene, een Missaal, tusschen 1200 en 1300 geschrevenGa naar voetnoot1), bevat den altaar- en koorzang in neumen (noten zonder lijnen) die den Trierschen kapelmeester Hermesdorff van zeer veel nut zijn geweest bij de samenstelling van zijn Graduale ad normam cantus S. Gregorii (1876-82). Het andere is een Evangelieboek, geschreven tusschen 800 en 900.Ga naar voetnoot2) Het had in de middeleeuwen behoord aan de Utrechtsche S.-Mariakerk, blijkens een ander handschrift, waarmede het was saamgebonden, namelijk een Liber juramentorum ecclesiae beatae mariae Traj. Dit bevatte alzoo de formulen der eeden, welke werden afgelegd, en wel door de kerkelijke personen van Lopik (‘nostrae jurisdictionis in Lopik’). Blijkbaar dus diende het Evangelieboek bij het afleggen van die eeden. In andere middeleeuwsche missalen of gradualen vond de bekende Engelsche archeoloog James Weale, toen hij, voor de teksten van oude Sequentiën en voor de uitgaven van oude missalen, de verzameling is wezen doorvorschen, bijzonderheden die hij of nergens of slechts zelden had aangetroffen. Zoo heeft ook de Fransche benedictijn, Dom Cagin, toen hij in 1891 voor de uitgave zijner Paléographie musicale Europa bereisde, uit de zangboeken van het museum een vijftal gradualen doen photographeeren, om ze als facsimile's in zijn werk op te nemen. Op een anderen tijd waren eene bijeengebondene verzameling van pamfletten uit den tijd van den Munsterschen vrede en 33 stuks grootGa naar voetnoot3), en eene tweede van gedrukte stukken uit den tijd der Jansenistische woelingen (1702-5) en 22 stuks bevattende,Ga naar voetnoot4) welkome vondsten, in eene parochiale bibliotheek gedaan. Werkjes, eindelijk, door onze geestelijken in de laatst voorgaande 16de, 17de en 18de eeuwen geschreven, zijn meestal zeldzaam geworden, maar zullen het waarschijnlijkst juist in de oude bibliotheken der pastorieën te vinden zijn, gelijk er dan ook reeds verscheidene gevonden werdenGa naar voetnoot5), soms met wetenswaardige aanteekeningen op de schutbladenGa naar voetnoot6). Ook werden er, om van de ascetische lectuur te zwijgen, goede vondsten gedaan, van geestelijke liederenboekjes der voorgaande eeuwenGa naar voetnoot7).. Zoo vertrouw ik dan, naar best vermogen, te hebben aangewezen, welke eisch aan een bisschoppelijk museum mag gesteld worden, en in hoever de Haarlemsche verzameling vooralsnog aan dien eisch voldoet.Ga naar voetnoot1) Eene derde vraag nu blijve den lezer ter overweging gelaten: wat namelijk het bisschoppelijk museum nog verder worden kan door zijne belangstelling en medewerking. Moge het intusschen bovenal duidelijk wezen, dat het bisschoppelijk museum dienstbaar wil zijn aan het volle kerkelijke leven, en niets zoo weinig beoogt als een mausoleum te zijn, d.i. een praalgraf voor uitgestorvene kunst. Immers ook van museums geldt een Ne quid nimis. Nog altijd pleegt onze tijd zich in het gewone dagelijksche leven veel te weinig om kunst en goeden smaak te bekreunen, terwijl van den anderen kant soms eene verzamelzucht wordt aangetroffen, die bedenkelijk is. Immers wat ziet men nog al te vaak gebeuren? Wat aan den openbaren weg en in het huiselijk leven nog van kunstzin getuigt, wordt als ‘oudheid’ voor duur geld opgekocht; op veel plaatsen verdwijnen gebouwen, smaakvolle gevels, beeldwerk en schilderwerk. Wat toch deert het, zoo meent men, wanneer er maar nauwkeurige photographieën naar genomen zijn, om in atlassen en museums bewaard te blijven; portretten verhuizen van hunne historische plaatsen naar de kunstkabinetten der grooten; vaderlandsche kleederdrachten worden op poppen-tentoonstellingen hoogelijk geloofd en bewonderd, en in de boeken van ‘Kostümkunde’ heerlijk afgebeeld en beschreven: maar de lieden zelven schamen zich ze langer te dragen; volksliederen, sagen, sproken en kinderrijmen worden verzameld en diepzinnig bestudeerd, maar gezongen en verteld onder het volk worden ze hoe langer hoe minder. Op zulk eene wijze blijven in het dagelijksche, burger-leven vele pogingen, ten goede aangewend, slechts half werk. Maar gelukkig is het bij ons katholieken in het kerkelijke en godsdienstige anders gesteld. Hier blijft de kunst van dagelijksche toepassing. Het volle frissche leven der H. Kerk, met hare ceremoniën en godsdienstige praktijken, geeft van zelf waarborg, dat de oude kunst en de gedenkstukken van het voorgeslacht niet bewaard zullen blijven als merkwaardigheden, om de oudheid alleen, maar met nut en vrucht verzameld, opdat - althans zoolang onze kerken nog niet zijn wat volgens Pater Weisz de middeleeuwsche waren - vooreerst de kunstenaars modellen vinden, opdat vervolgens behouden blijve wat anders mocht verloren gaan, en opdat ten laatste archeologie en geschiedenis vinden kunnen wat tot bron en hulpmiddel strekt. Derhalve: museum om wille van oude kunst en geschiedenis, en niet andersom: oudheidliefhebberij en verzamelzucht om wille van museum. Zóó zal het bisschoppelijk museum een waarachtig katholiek belang kunnen dienen, en mag het verhopen, medewerking te vinden bij allen, wien het ter harte gaat, dat de Haarlemsche Kerk met eere bekend zij als bevorderaarster van kunst en wetenschap. |
|